Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. ranselen:
  2. ransel:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ranselen in het Nederlands

ranselen:

ranselen werkwoord (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

  1. ranselen
    ranselen
    • ranselen werkwoord (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

Conjugations for ranselen:

o.t.t.
  1. ransel
  2. ranselt
  3. ranselt
  4. ranselen
  5. ranselen
  6. ranselen
o.v.t.
  1. ranselde
  2. ranselde
  3. ranselde
  4. ranselden
  5. ranselden
  6. ranselden
v.t.t.
  1. heb geranseld
  2. hebt geranseld
  3. heeft geranseld
  4. hebben geranseld
  5. hebben geranseld
  6. hebben geranseld
v.v.t.
  1. had geranseld
  2. had geranseld
  3. had geranseld
  4. hadden geranseld
  5. hadden geranseld
  6. hadden geranseld
o.t.t.t.
  1. zal ranselen
  2. zult ranselen
  3. zal ranselen
  4. zullen ranselen
  5. zullen ranselen
  6. zullen ranselen
o.v.t.t.
  1. zou ranselen
  2. zou ranselen
  3. zou ranselen
  4. zouden ranselen
  5. zouden ranselen
  6. zouden ranselen
en verder
  1. ben geranseld
  2. bent geranseld
  3. is geranseld
  4. zijn geranseld
  5. zijn geranseld
  6. zijn geranseld
diversen
  1. ransel!
  2. ranselt!
  3. geranseld
  4. ranselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "ranselen":


ransel:

ransel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ransel
    de knapzak; de ransel
    • knapzak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ransel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "ransel":