Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor schroom in het Nederlands

schroom:

schroom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schroom
    de verlegenheid; de gêne; de schroom; gegeneerdheid
  2. de schroom
    de beschroomdheid; de schroom
  3. de schroom
    de verlegenheid; de bedeesdheid; de timiditeit; de schroom; de geslotenheid; de schuwheid

Verwante woorden van "schroom":


schroom vorm van schromen:

schromen werkwoord (schroom, schroomt, schroomde, schroomden, geschroomd)

  1. schromen
    schromen
    • schromen werkwoord (schroom, schroomt, schroomde, schroomden, geschroomd)

Conjugations for schromen:

o.t.t.
  1. schroom
  2. schroomt
  3. schroomt
  4. schroomen
  5. schroomen
  6. schroomen
o.v.t.
  1. schroomde
  2. schroomde
  3. schroomde
  4. schroomden
  5. schroomden
  6. schroomden
v.t.t.
  1. heb geschroomd
  2. hebt geschroomd
  3. heeft geschroomd
  4. hebben geschroomd
  5. hebben geschroomd
  6. hebben geschroomd
v.v.t.
  1. had geschroomd
  2. had geschroomd
  3. had geschroomd
  4. hadden geschroomd
  5. hadden geschroomd
  6. hadden geschroomd
o.t.t.t.
  1. zal schromen
  2. zult schromen
  3. zal schromen
  4. zullen schromen
  5. zullen schromen
  6. zullen schromen
o.v.t.t.
  1. zou schromen
  2. zou schromen
  3. zou schromen
  4. zouden schromen
  5. zouden schromen
  6. zouden schromen
en verder
  1. ben geschroomd
  2. bent geschroomd
  3. is geschroomd
  4. zijn geschroomd
  5. zijn geschroomd
  6. zijn geschroomd
diversen
  1. schroom!
  2. schroomt!
  3. geschroomd
  4. schromend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "schromen":