Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor spitsheid in het Nederlands

spitsheid:

spitsheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de spitsheid
    de scherpzinnigheid; de spitsvondigheid; de scherpheid; de schranderheid; de spitsheid; de scherpte
  2. de spitsheid
    de scherpte; de puntigheid; de spitsheid; de scherpheid; puntig zijn

Verwante woorden van "spitsheid":


spits:

spits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de spits
    de spits; de centrumspits
  2. de spits
    het spitsuur; de spits
    • spitsuur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • spits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de spits
    de vleugelspeler; de spits; de rechtsbuiten; de buitenspeler; de linksbuiten; de flankspeler

spits bijvoeglijk naamwoord

  1. spits
    spits; scherp; puntig
    • spits bijvoeglijk naamwoord
    • scherp bijvoeglijk naamwoord
    • puntig bijvoeglijk naamwoord
  2. spits
    spits; puntig; toegespitst; spitsvormig; spitsig
  3. spits
    slim; pienter; uitgekookt; spits; bijdehand; kien

Verwante woorden van "spits":