Overzicht
Nederlands Synoniemen: Meer gegevens...
-
suf:
- saai; vervelend; eentonig; suf; slaapverwekkend; monotoon; afgezaagd; stom; afstompend; geestdodend; soezerig; geesteloos; mat; dof; versuft; daas; doezelig; dom; onverstandig; duf
- suffen:
Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor suf in het Nederlands
suf:
-
suf
-
suf
saai; eentonig; suf; stom; afstompend; geestdodend-
saai bijvoeglijk naamwoord
-
eentonig bijvoeglijk naamwoord
-
suf bijvoeglijk naamwoord
-
stom bijvoeglijk naamwoord
-
afstompend bijvoeglijk naamwoord
-
geestdodend bijvoeglijk naamwoord
-
-
suf
-
suf
-
suf
dom; stom; onverstandig; suf-
dom bijvoeglijk naamwoord
-
stom bijvoeglijk naamwoord
-
onverstandig bijvoeglijk naamwoord
-
suf bijvoeglijk naamwoord
-
-
suf
Verwante woorden van "suf":
suffen:
-
suffen
Conjugations for suffen:
o.t.t.
- suf
- suft
- suft
- suffen
- suffen
- suffen
o.v.t.
- sufte
- sufte
- sufte
- suften
- suften
- suften
v.t.t.
- heb gesuft
- hebt gesuft
- heeft gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
v.v.t.
- had gesuft
- had gesuft
- had gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
o.t.t.t.
- zal suffen
- zult suffen
- zal suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
o.v.t.t.
- zou suffen
- zou suffen
- zou suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
en verder
- ben gesuft
- bent gesuft
- is gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
diversen
- suf!
- suft!
- gesuft
- suffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
suffen