Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor terugvorderen in het Nederlands
terugvorderen:
terugvorderen werkwoord (vorder terug, vordert terug, vorderde terug, vorderden terug, teruggevorderd)
-
terugvorderen
terugeisen; terugvorderen-
terugvorderen werkwoord (vorder terug, vordert terug, vorderde terug, vorderden terug, teruggevorderd)
Conjugations for terugvorderen:
o.t.t.
- vorder terug
- vordert terug
- vordert terug
- vorderen terug
- vorderen terug
- vorderen terug
o.v.t.
- vorderde terug
- vorderde terug
- vorderde terug
- vorderden terug
- vorderden terug
- vorderden terug
v.t.t.
- heb teruggevorderd
- hebt teruggevorderd
- heeft teruggevorderd
- hebben teruggevorderd
- hebben teruggevorderd
- hebben teruggevorderd
v.v.t.
- had teruggevorderd
- had teruggevorderd
- had teruggevorderd
- hadden teruggevorderd
- hadden teruggevorderd
- hadden teruggevorderd
o.t.t.t.
- zal terugvorderen
- zult terugvorderen
- zal terugvorderen
- zullen terugvorderen
- zullen terugvorderen
- zullen terugvorderen
o.v.t.t.
- zou terugvorderen
- zou terugvorderen
- zou terugvorderen
- zouden terugvorderen
- zouden terugvorderen
- zouden terugvorderen
en verder
- ben teruggevorderd
- bent teruggevorderd
- is teruggevorderd
- zijn teruggevorderd
- zijn teruggevorderd
- zijn teruggevorderd
diversen
- vorder terug!
- vordert terug!
- teruggevorderd
- terugvorderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze