Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor verbreiden in het Nederlands
verbreiden:
-
verbreiden
uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen-
expanderen werkwoord
-
verbreiden
verspreiden; verbreiden; alom bekend maken-
alom bekend maken werkwoord (maak alom bekend, maakt alom bekend, maakte alom bekend, maakten alom bekend, alom bekend gemaakt)
-
verbreiden
verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien-
verdeler werkwoord
-
verbreider werkwoord
-
verstrooien werkwoord
Conjugations for verbreiden:
o.t.t.
- verbreid
- verbreidt
- verbreidt
- verbreiden
- verbreiden
- verbreiden
o.v.t.
- verbreidde
- verbreidde
- verbreidde
- verbreidden
- verbreidden
- verbreidden
v.t.t.
- heb verbreid
- hebt verbreid
- heeft verbreid
- hebben verbreid
- hebben verbreid
- hebben verbreid
v.v.t.
- had verbreid
- had verbreid
- had verbreid
- hadden verbreid
- hadden verbreid
- hadden verbreid
o.t.t.t.
- zal verbreiden
- zult verbreiden
- zal verbreiden
- zullen verbreiden
- zullen verbreiden
- zullen verbreiden
o.v.t.t.
- zou verbreiden
- zou verbreiden
- zou verbreiden
- zouden verbreiden
- zouden verbreiden
- zouden verbreiden
diversen
- verbreid!
- verbreidt!
- verbreid
- verbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze