Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor verdubbelen in het Nederlands
verdubbelen:
-
verdubbelen
reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen-
vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
Conjugations for verdubbelen:
o.t.t.
- verdubbel
- verdubbelt
- verdubbelt
- verdubbelen
- verdubbelen
- verdubbelen
o.v.t.
- verdubbelde
- verdubbelde
- verdubbelde
- verdubbelden
- verdubbelden
- verdubbelden
v.t.t.
- heb verdubbeld
- hebt verdubbeld
- heeft verdubbeld
- hebben verdubbeld
- hebben verdubbeld
- hebben verdubbeld
v.v.t.
- had verdubbeld
- had verdubbeld
- had verdubbeld
- hadden verdubbeld
- hadden verdubbeld
- hadden verdubbeld
o.t.t.t.
- zal verdubbelen
- zult verdubbelen
- zal verdubbelen
- zullen verdubbelen
- zullen verdubbelen
- zullen verdubbelen
o.v.t.t.
- zou verdubbelen
- zou verdubbelen
- zou verdubbelen
- zouden verdubbelen
- zouden verdubbelen
- zouden verdubbelen
diversen
- verdubbel!
- verdubbelt!
- verdubbeld
- verdubbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verdubbelen