Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor verkoop in het Nederlands

verkoop:

verkoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de verkoop
    de omzet; de verkoop; de afzet
    • omzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • verkoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de verkoop
    de verkoop
    • verkoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

verkopen:

verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)

  1. verkopen
    verkopen; verhandelen
    • verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
    • verhandelen werkwoord (verhandel, verhandelt, verhandelde, verhandelden, verhandeld)
  2. verkopen
    verspillen; verkwanselen; verbrassen; verkwisten; verkopen; verboemelen
    • verspillen werkwoord (verspil, verspilt, verspilde, verspilden, verspild)
    • verkwanselen werkwoord (verkwansel, verkwanselt, verkwanselde, verkwanselden, verkwanseld)
    • verbrassen werkwoord (verbras, verbrast, verbraste, verbrasten, verbrast)
    • verkwisten werkwoord (verkwist, verkwistte, verkwistten, verkwist)
    • verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
    • verboemelen werkwoord (verboemel, verboemelt, verboemelde, verboemelden, verboemeld)
  3. verkopen
    – het aan een ander geven in ruil voor geld 1
    verkopen
    – het aan een ander geven in ruil voor geld 1
    • verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
      • hij heeft zijn auto aan Arie verkocht1

Conjugations for verkopen:

o.t.t.
  1. verkoop
  2. verkoopt
  3. verkoopt
  4. verkopen
  5. verkopen
  6. verkopen
o.v.t.
  1. verkocht
  2. verkocht
  3. verkocht
  4. verkochten
  5. verkochten
  6. verkochten
v.t.t.
  1. heb verkocht
  2. hebt verkocht
  3. heeft verkocht
  4. hebben verkocht
  5. hebben verkocht
  6. hebben verkocht
v.v.t.
  1. had verkocht
  2. had verkocht
  3. had verkocht
  4. hadden verkocht
  5. hadden verkocht
  6. hadden verkocht
o.t.t.t.
  1. zal verkopen
  2. zult verkopen
  3. zal verkopen
  4. zullen verkopen
  5. zullen verkopen
  6. zullen verkopen
o.v.t.t.
  1. zou verkopen
  2. zou verkopen
  3. zou verkopen
  4. zouden verkopen
  5. zouden verkopen
  6. zouden verkopen
en verder
  1. ben verkocht
  2. bent verkocht
  3. is verkocht
  4. zijn verkocht
  5. zijn verkocht
  6. zijn verkocht
diversen
  1. verkoop!
  2. verkoopt!
  3. verkocht
  4. verkopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verkopen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verkopen
    het verkopen
    • verkopen [het ~] zelfstandig naamwoord

Antoniemen van "verkopen":


Verwante definities voor "verkopen":

  1. het aan een ander geven in ruil voor geld1
    • hij heeft zijn auto aan Arie verkocht1

Verwante synoniemen voor verkoop