Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. voorschoot:
  2. voorschieten:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor voorschoot in het Nederlands

voorschoot:

voorschoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de voorschoot
    de schort; de voorschoot; de sloof; werkschort; het schortje
    • schort [de ~] zelfstandig naamwoord
    • voorschoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • sloof [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • werkschort [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schortje [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "voorschoot":


voorschoot vorm van voorschieten:

voorschieten werkwoord (schiet voor, schoot voor, schoten voor, voorgeschoten)

  1. voorschieten
    voorschieten
    • voorschieten werkwoord (schiet voor, schoot voor, schoten voor, voorgeschoten)

Conjugations for voorschieten:

o.t.t.
  1. schiet voor
  2. schiet voor
  3. schiet voor
  4. schieten voor
  5. schieten voor
  6. schieten voor
o.v.t.
  1. schoot voor
  2. schoot voor
  3. schoot voor
  4. schoten voor
  5. schoten voor
  6. schoten voor
v.t.t.
  1. heb voorgeschoten
  2. hebt voorgeschoten
  3. heeft voorgeschoten
  4. hebben voorgeschoten
  5. hebben voorgeschoten
  6. hebben voorgeschoten
v.v.t.
  1. had voorgeschoten
  2. had voorgeschoten
  3. had voorgeschoten
  4. hadden voorgeschoten
  5. hadden voorgeschoten
  6. hadden voorgeschoten
o.t.t.t.
  1. zal voorschieten
  2. zult voorschieten
  3. zal voorschieten
  4. zullen voorschieten
  5. zullen voorschieten
  6. zullen voorschieten
o.v.t.t.
  1. zou voorschieten
  2. zou voorschieten
  3. zou voorschieten
  4. zouden voorschieten
  5. zouden voorschieten
  6. zouden voorschieten
diversen
  1. schiet voor!
  2. schiet voor!
  3. voorgeschoten
  4. voorschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze