Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. zomer:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor zomer in het Nederlands

zomer:

zomer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zomer
    de zomer
    • zomer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de zomer
    – jaargetijde dat loopt van 21 juni tot 23 september 1
    de zomer
    – jaargetijde dat loopt van 21 juni tot 23 september 1
    • zomer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • in de zomer is het vaak warm1

Verwante woorden van "zomer":

  • zomeren, zomers, zomertje, zomertjes

Antoniemen van "zomer":


Verwante definities voor "zomer":

  1. jaargetijde dat loopt van 21 juni tot 23 september1
    • in de zomer is het vaak warm1