Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. pleisteren:
  2. pleister:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pleisteren (Nederlands) in het Zweeds

pleisteren:

pleisteren werkwoord (pleister, pleistert, pleisterde, pleisterden, gepleisterd)

  1. pleisteren (van pleister voorzien; bepleisteren)
    putsa; rappa; omplåstra
    • putsa werkwoord (putsar, putsade, putsat)
    • rappa werkwoord (rappar, rappade, rappat)
    • omplåstra werkwoord (omplåstrar, omplåstrade, omplåstrat)

Conjugations for pleisteren:

o.t.t.
  1. pleister
  2. pleistert
  3. pleistert
  4. pleisteren
  5. pleisteren
  6. pleisteren
o.v.t.
  1. pleisterde
  2. pleisterde
  3. pleisterde
  4. pleisterden
  5. pleisterden
  6. pleisterden
v.t.t.
  1. heb gepleisterd
  2. hebt gepleisterd
  3. heeft gepleisterd
  4. hebben gepleisterd
  5. hebben gepleisterd
  6. hebben gepleisterd
v.v.t.
  1. had gepleisterd
  2. had gepleisterd
  3. had gepleisterd
  4. hadden gepleisterd
  5. hadden gepleisterd
  6. hadden gepleisterd
o.t.t.t.
  1. zal pleisteren
  2. zult pleisteren
  3. zal pleisteren
  4. zullen pleisteren
  5. zullen pleisteren
  6. zullen pleisteren
o.v.t.t.
  1. zou pleisteren
  2. zou pleisteren
  3. zou pleisteren
  4. zouden pleisteren
  5. zouden pleisteren
  6. zouden pleisteren
diversen
  1. pleister!
  2. pleistert!
  3. gepleisterd
  4. pleisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pleisteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rappa rapper
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omplåstra bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien
putsa bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien opblinken; oppoetsen; opwrijven; plamuren; poetsen; stukadoren; wrijven
rappa bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien

Verwante woorden van "pleisteren":


Wiktionary: pleisteren


Cross Translation:
FromToVia
pleisteren tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

pleister:

pleister [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pleister (stuc)
    plåstrad; gips
    • plåstrad zelfstandig naamwoord
    • gips [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. de pleister (hechtpleister; kleefpleister)
    häft plåster

Vertaal Matrix voor pleister:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gips pleister; stuc afgieting; afgietsel; gietsel; gips; gipsverband; vorm
häft plåster hechtpleister; kleefpleister; pleister
plåstrad pleister; stuc

Verwante woorden van "pleister":

  • pleisteren, pleisters, pleistertje, pleistertjes

Verwante definities voor "pleister":

  1. stukje stof met verbandgaasje voor op een wond1
    • kom hier met je knie dan doe ik er een pleister op1

Wiktionary: pleister


Cross Translation:
FromToVia
pleister plåster band-aid — adhesive bandage
pleister gips plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.
pleister stuc stuc — archi|fr enduit à base de de marbre blanc pulvériser, mêler avec de la chaux et de la craie, dont on fait des ornements d’architecture et qu’on emploie aussi pour imiter le marbre.

Computer vertaling door derden: