Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aanbetalen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanbetalen (Nederlands) in het Zweeds

aanbetalen:

aanbetalen werkwoord (betaal aan, betaalt aan, betaalde aan, betaalden aan, aanbetaald)

  1. aanbetalen
    insätta; sätta in pengar som avbetalning

Conjugations for aanbetalen:

o.t.t.
  1. betaal aan
  2. betaalt aan
  3. betaalt aan
  4. betalen aan
  5. betalen aan
  6. betalen aan
o.v.t.
  1. betaalde aan
  2. betaalde aan
  3. betaalde aan
  4. betaalden aan
  5. betaalden aan
  6. betaalden aan
v.t.t.
  1. heb aanbetaald
  2. hebt aanbetaald
  3. heeft aanbetaald
  4. hebben aanbetaald
  5. hebben aanbetaald
  6. hebben aanbetaald
v.v.t.
  1. had aanbetaald
  2. had aanbetaald
  3. had aanbetaald
  4. hadden aanbetaald
  5. hadden aanbetaald
  6. hadden aanbetaald
o.t.t.t.
  1. zal aanbetalen
  2. zult aanbetalen
  3. zal aanbetalen
  4. zullen aanbetalen
  5. zullen aanbetalen
  6. zullen aanbetalen
o.v.t.t.
  1. zou aanbetalen
  2. zou aanbetalen
  3. zou aanbetalen
  4. zouden aanbetalen
  5. zouden aanbetalen
  6. zouden aanbetalen
diversen
  1. betaal aan!
  2. betaalt aan!
  3. aanbetaald
  4. aanbetalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbetalen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanbetalen
    handpenning

Vertaal Matrix voor aanbetalen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handpenning aanbetalen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
insätta aanbetalen deponeren; inpassen; passen in; storten
sätta in pengar som avbetalning aanbetalen