Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aanprijzen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanprijzen (Nederlands) in het Zweeds

aanprijzen:

aanprijzen werkwoord (prijs aan, prijst aan, prees aan, prezen aan, aangeprezen)

  1. aanprijzen (adviseren)
    rekomendera
    • rekomendera werkwoord (rekomenderar, rekomenderade, rekomenderat)
  2. aanprijzen (aanbevelen)
    rekommendera; anbefalla; anprisa
    • rekommendera werkwoord (rekommenderar, rekommenderade, rekommenderat)
    • anbefalla werkwoord (anbefallar, anbefallade, anbefallat)
    • anprisa werkwoord (anprisar, anprisade, anprisat)

Conjugations for aanprijzen:

o.t.t.
  1. prijs aan
  2. prijst aan
  3. prijst aan
  4. prijzen aan
  5. prijzen aan
  6. prijzen aan
o.v.t.
  1. prees aan
  2. prees aan
  3. prees aan
  4. prezen aan
  5. prezen aan
  6. prezen aan
v.t.t.
  1. heb aangeprezen
  2. hebt aangeprezen
  3. heeft aangeprezen
  4. hebben aangeprezen
  5. hebben aangeprezen
  6. hebben aangeprezen
v.v.t.
  1. had aangeprezen
  2. had aangeprezen
  3. had aangeprezen
  4. hadden aangeprezen
  5. hadden aangeprezen
  6. hadden aangeprezen
o.t.t.t.
  1. zal aanprijzen
  2. zult aanprijzen
  3. zal aanprijzen
  4. zullen aanprijzen
  5. zullen aanprijzen
  6. zullen aanprijzen
o.v.t.t.
  1. zou aanprijzen
  2. zou aanprijzen
  3. zou aanprijzen
  4. zouden aanprijzen
  5. zouden aanprijzen
  6. zouden aanprijzen
diversen
  1. prijs aan!
  2. prijst aan!
  3. aangeprezen
  4. aanprijzende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanprijzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbefalla aanbevelen; aanprijzen
anprisa aanbevelen; aanprijzen
rekomendera aanprijzen; adviseren
rekommendera aanbevelen; aanprijzen aanbevelen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; nomineren; recommanderen; van raad dienen; voordragen

Wiktionary: aanprijzen


Cross Translation:
FromToVia
aanprijzen rekommendera; förorda; anbefalla empfehlen — (transitiv) jemanden als vorteilhaft, geeignet, zuverlässig infrage kommend benennen; jemandem anraten, sich für jemanden beziehungsweise etwas zu entscheiden