Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. accentueren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor accentueren (Nederlands) in het Zweeds

accentueren:

accentueren werkwoord (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)

  1. accentueren (benadrukken)
    starkt betona; framhäva; poängtera
    • starkt betona werkwoord (starkt betonar, starkt betonade, starkt betonat)
    • framhäva werkwoord (framhäver, framhävde, framhävt)
    • poängtera werkwoord (poängterar, poängterade, poängterat)
  2. accentueren (verduidelijken; verklaren; toelichten; )
    belysa; klargöra; illustrera; kasta ljus över
    • belysa werkwoord (belyser, belyste, belyst)
    • klargöra werkwoord (klargör, klargjorde, klargjort)
    • illustrera werkwoord (illustrerar, illustrerade, illustrerat)
    • kasta ljus över werkwoord (kastar ljus över, kastade ljus över, kastat ljus över)

Conjugations for accentueren:

o.t.t.
  1. accentueer
  2. accentueert
  3. accentueert
  4. accentueren
  5. accentueren
  6. accentueren
o.v.t.
  1. accentueerde
  2. accentueerde
  3. accentueerde
  4. accentueerden
  5. accentueerden
  6. accentueerden
v.t.t.
  1. heb geaccentueerd
  2. hebt geaccentueerd
  3. heeft geaccentueerd
  4. hebben geaccentueerd
  5. hebben geaccentueerd
  6. hebben geaccentueerd
v.v.t.
  1. had geaccentueerd
  2. had geaccentueerd
  3. had geaccentueerd
  4. hadden geaccentueerd
  5. hadden geaccentueerd
  6. hadden geaccentueerd
o.t.t.t.
  1. zal accentueren
  2. zult accentueren
  3. zal accentueren
  4. zullen accentueren
  5. zullen accentueren
  6. zullen accentueren
o.v.t.t.
  1. zou accentueren
  2. zou accentueren
  3. zou accentueren
  4. zouden accentueren
  5. zouden accentueren
  6. zouden accentueren
diversen
  1. accentueer!
  2. accentueert!
  3. geaccentueerd
  4. accentuerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor accentueren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belysa accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren belichten; licht laten vallen op; licht schijnen op; met licht beschijnen
framhäva accentueren; benadrukken afdwingen; beklemtonen; benadrukken; betonen; dwingen; forceren; staan
illustrera accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren illustreren
kasta ljus över accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren belichten; licht laten vallen op
klargöra accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren belichten; met licht beschijnen; ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
poängtera accentueren; benadrukken beklemtonen; benadrukken; betonen; spitsen
starkt betona accentueren; benadrukken

Wiktionary: accentueren


Cross Translation:
FromToVia
accentueren accentuera; betona accent — to emphasize
accentueren accentuera; betona accentuate — to pronounce with an accent
accentueren accentuera akzentuieren — (transitiv): etwas stark betonen, deutlich hervorheben; einen Akzent setzen
accentueren accentuera accentuermarquer d’un accent.