Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afslanken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afslanken (Nederlands) in het Zweeds

afslanken:

afslanken werkwoord (slank af, slankt af, slankte af, slankten af, afgeslankt)

  1. afslanken
    minska i vikt
    • minska i vikt werkwoord (minskar i vikt, minskade i vikt, minskat i vikt)

Conjugations for afslanken:

o.t.t.
  1. slank af
  2. slankt af
  3. slankt af
  4. slanken af
  5. slanken af
  6. slanken af
o.v.t.
  1. slankte af
  2. slankte af
  3. slankte af
  4. slankten af
  5. slankten af
  6. slankten af
v.t.t.
  1. ben afgeslankt
  2. bent afgeslankt
  3. is afgeslankt
  4. zijn afgeslankt
  5. zijn afgeslankt
  6. zijn afgeslankt
v.v.t.
  1. was afgeslankt
  2. was afgeslankt
  3. was afgeslankt
  4. waren afgeslankt
  5. waren afgeslankt
  6. waren afgeslankt
o.t.t.t.
  1. zal afslanken
  2. zult afslanken
  3. zal afslanken
  4. zullen afslanken
  5. zullen afslanken
  6. zullen afslanken
o.v.t.t.
  1. zou afslanken
  2. zou afslanken
  3. zou afslanken
  4. zouden afslanken
  5. zouden afslanken
  6. zouden afslanken
diversen
  1. slank af!
  2. slankt af!
  3. afgeslankt
  4. afslankende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afslanken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afslanken (vermageren; afvallen; uitmergelen; vermagering)
    avmagring; viktförlust

Vertaal Matrix voor afslanken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avmagring afslanken; afvallen; uitmergelen; vermageren; vermagering
viktförlust afslanken; afvallen; uitmergelen; vermageren; vermagering gewichtsverlies; gewichtsvermindering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
minska i vikt afslanken