Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afstappen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afstappen (Nederlands) in het Zweeds

afstappen:

afstappen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstappen (afzien van)
    avse ifrån

afstappen werkwoord (stap af, stapt af, stapte af, stapten af, afgestapt)

  1. afstappen (omlaagstappen)
    gå av; kliva ned
    • gå av werkwoord (går av, gick av, gått av)
    • kliva ned werkwoord (kliver ned, klev ned, klivit ned)

Conjugations for afstappen:

o.t.t.
  1. stap af
  2. stapt af
  3. stapt af
  4. stappen af
  5. stappen af
  6. stappen af
o.v.t.
  1. stapte af
  2. stapte af
  3. stapte af
  4. stapten af
  5. stapten af
  6. stapten af
v.t.t.
  1. ben afgestapt
  2. bent afgestapt
  3. is afgestapt
  4. zijn afgestapt
  5. zijn afgestapt
  6. zijn afgestapt
v.v.t.
  1. was afgestapt
  2. was afgestapt
  3. was afgestapt
  4. waren afgestapt
  5. waren afgestapt
  6. waren afgestapt
o.t.t.t.
  1. zal afstappen
  2. zult afstappen
  3. zal afstappen
  4. zullen afstappen
  5. zullen afstappen
  6. zullen afstappen
o.v.t.t.
  1. zou afstappen
  2. zou afstappen
  3. zou afstappen
  4. zouden afstappen
  5. zouden afstappen
  6. zouden afstappen
diversen
  1. stap af!
  2. stapt af!
  3. afgestapt
  4. afstappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afstappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avse ifrån afstappen; afzien van
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå av afstappen; omlaagstappen knakken
kliva ned afstappen; omlaagstappen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van afstappen