Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. arbeiden:
  2. arbeid:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor arbeiden (Nederlands) in het Zweeds

arbeiden:

arbeiden werkwoord (arbeid, arbeidt, arbeidde, arbeidden, gearbeid)

  1. arbeiden (werken)
    arbeta
    • arbeta werkwoord (arbetar, arbetade, arbetat)

Conjugations for arbeiden:

o.t.t.
  1. arbeid
  2. arbeidt
  3. arbeidt
  4. arbeiden
  5. arbeiden
  6. arbeiden
o.v.t.
  1. arbeidde
  2. arbeidde
  3. arbeidde
  4. arbeidden
  5. arbeidden
  6. arbeidden
v.t.t.
  1. heb gearbeid
  2. hebt gearbeid
  3. heeft gearbeid
  4. hebben gearbeid
  5. hebben gearbeid
  6. hebben gearbeid
v.v.t.
  1. had gearbeid
  2. had gearbeid
  3. had gearbeid
  4. hadden gearbeid
  5. hadden gearbeid
  6. hadden gearbeid
o.t.t.t.
  1. zal arbeiden
  2. zult arbeiden
  3. zal arbeiden
  4. zullen arbeiden
  5. zullen arbeiden
  6. zullen arbeiden
o.v.t.t.
  1. zou arbeiden
  2. zou arbeiden
  3. zou arbeiden
  4. zouden arbeiden
  5. zouden arbeiden
  6. zouden arbeiden
diversen
  1. arbeid!
  2. arbeidt!
  3. gearbeid
  4. arbeidende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor arbeiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arbeta arbeiden; werken handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken; wrochten

Verwante woorden van "arbeiden":


Wiktionary: arbeiden


Cross Translation:
FromToVia
arbeiden arbeta; verka travailler — Fournir un travail

arbeid:

arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de arbeid (karwei; job)
    jobb; uppgift; syssla; arbete
    • jobb [-ett] zelfstandig naamwoord
    • uppgift [-en] zelfstandig naamwoord
    • syssla [-en] zelfstandig naamwoord
    • arbete [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. de arbeid (werk; taak; werkzaamheid; )
    arbete; jobb
    • arbete [-ett] zelfstandig naamwoord
    • jobb [-ett] zelfstandig naamwoord
  3. de arbeid (activiteit; werkzaamheid; bezigheid; bedrijvigheid)
    arbete; aktivität
  4. de arbeid
    arbete
    • arbete [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor arbeid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aktivität activiteit; arbeid; bedrijvigheid; bezigheid; werkzaamheid
arbete activiteit; ambacht; arbeid; bedrijvigheid; bezigheid; inspanning; job; karwei; taak; vak; werk; werkzaamheid ambt; baan; baantje; beroep; dienstbetrekking; functie; job; positie; professie; vak; werk; werkgelegenheid; werkkring; werkplek
jobb ambacht; arbeid; bezigheid; inspanning; job; karwei; taak; vak; werk; werkzaamheid aanstelling; aanvraag; ambt; arbeidsplaats; baan; baantje; benoeming; beroep; betrekking; contract; dienstbetrekking; functie; installatie; job; karweitje; klusje; positie; professie; taak
syssla arbeid; job; karwei karweitje; klusje
uppgift arbeid; job; karwei bevelschrift; consigne; dwangbevel; karweitje; klusje; kwestie; opdracht; opgaaf; opgave; order; probleem; taak; vraagstuk; zwaarte
- werk

Verwante woorden van "arbeid":


Synoniemen voor "arbeid":


Antoniemen van "arbeid":


Verwante definities voor "arbeid":

  1. wat je doet om geld te verdienen1
    • we moeten eens aan de arbeid1

Wiktionary: arbeid


Cross Translation:
FromToVia
arbeid arbete work — effort expended on a particular task
arbeid arbete work — measure of energy expended in moving an object
arbeid prov Arbeitkurz für Klassenarbeit, eine schriftliche Prüfung in der Schule
arbeid arbete Arbeit — selbstgewählte, bewusste, schöpferische Handlung
arbeid arbete; verk ouvrage — Travail : Action de travailler, ce qui est produit par l’ouvrier ou résultat d’un travail (Sens général)