Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. associëren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor associëren (Nederlands) in het Zweeds

associëren:

associëren werkwoord (associeer, associeert, associeerde, associeerden, geassocieerd)

  1. associëren
    associera
    • associera werkwoord (associerar, associerade, associerat)

Conjugations for associëren:

o.t.t.
  1. associeer
  2. associeert
  3. associeert
  4. associëren
  5. associëren
  6. associëren
o.v.t.
  1. associeerde
  2. associeerde
  3. associeerde
  4. associeerden
  5. associeerden
  6. associeerden
v.t.t.
  1. heb geassocieerd
  2. hebt geassocieerd
  3. heeft geassocieerd
  4. hebben geassocieerd
  5. hebben geassocieerd
  6. hebben geassocieerd
v.v.t.
  1. had geassocieerd
  2. had geassocieerd
  3. had geassocieerd
  4. hadden geassocieerd
  5. hadden geassocieerd
  6. hadden geassocieerd
o.t.t.t.
  1. zal associëren
  2. zult associëren
  3. zal associëren
  4. zullen associëren
  5. zullen associëren
  6. zullen associëren
o.v.t.t.
  1. zou associëren
  2. zou associëren
  3. zou associëren
  4. zouden associëren
  5. zouden associëren
  6. zouden associëren
diversen
  1. associeer!
  2. associeert!
  3. geassocieerd
  4. associerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor associëren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
associera associëren koppelen

Wiktionary: associëren


Cross Translation:
FromToVia
associëren associera assoziieren — Gedanken oder Bilder verknüpfen