Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. beëdigd:
  2. beëdigen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beëdigd (Nederlands) in het Zweeds

beëdigd:

beëdigd bijvoeglijk naamwoord

  1. beëdigd
    svuret; suren
    • svuret bijvoeglijk naamwoord
    • suren bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor beëdigd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
suren beëdigd
svuret beëdigd gezworen

beëdigen:

beëdigen werkwoord (beëdig, beëdigt, beëdigde, beëdigden, beëdigd)

  1. beëdigen
    svära
    • svära werkwoord (svärar, svärade, svärat)

Conjugations for beëdigen:

o.t.t.
  1. beëdig
  2. beëdigt
  3. beëdigt
  4. beëdigen
  5. beëdigen
  6. beëdigen
o.v.t.
  1. beëdigde
  2. beëdigde
  3. beëdigde
  4. beëdigden
  5. beëdigden
  6. beëdigden
v.t.t.
  1. heb beëdigd
  2. hebt beëdigd
  3. heeft beëdigd
  4. hebben beëdigd
  5. hebben beëdigd
  6. hebben beëdigd
v.v.t.
  1. had beëdigd
  2. had beëdigd
  3. had beëdigd
  4. hadden beëdigd
  5. hadden beëdigd
  6. hadden beëdigd
o.t.t.t.
  1. zal beëdigen
  2. zult beëdigen
  3. zal beëdigen
  4. zullen beëdigen
  5. zullen beëdigen
  6. zullen beëdigen
o.v.t.t.
  1. zou beëdigen
  2. zou beëdigen
  3. zou beëdigen
  4. zouden beëdigen
  5. zouden beëdigen
  6. zouden beëdigen
diversen
  1. beëdig!
  2. beëdigt!
  3. beëdigd
  4. beëdigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beëdigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
svära beëdigen een eed afleggen; ketteren; schunnige taal uitslaan; vloeken; zweren

Computer vertaling door derden: