Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. belopen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor belopen (Nederlands) in het Zweeds

belopen:

belopen werkwoord (beloop, beloopt, beliep, beliepen, beloopt)

  1. belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
    gå på; beträda; vandra på
    • gå på werkwoord (går på, gick på, gått på)
    • beträda werkwoord (beträder, beträdde, beträtt)
    • vandra på werkwoord (vandrar på, vandrade på, vandrat på)

Conjugations for belopen:

o.t.t.
  1. beloop
  2. beloopt
  3. beloopt
  4. belopen
  5. belopen
  6. belopen
o.v.t.
  1. beliep
  2. beliep
  3. beliep
  4. beliepen
  5. beliepen
  6. beliepen
v.t.t.
  1. heb beloopt
  2. hebt beloopt
  3. heeft beloopt
  4. hebben beloopt
  5. hebben beloopt
  6. hebben beloopt
v.v.t.
  1. had beloopt
  2. had beloopt
  3. had beloopt
  4. hadden beloopt
  5. hadden beloopt
  6. hadden beloopt
o.t.t.t.
  1. zal belopen
  2. zult belopen
  3. zal belopen
  4. zullen belopen
  5. zullen belopen
  6. zullen belopen
o.v.t.t.
  1. zou belopen
  2. zou belopen
  3. zou belopen
  4. zouden belopen
  5. zouden belopen
  6. zouden belopen
diversen
  1. beloop!
  2. beloopt!
  3. beloopt
  4. belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor belopen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beträda belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen betreden
gå på belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen doorduwen
vandra på belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen