Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. benaderen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor benaderen (Nederlands) in het Zweeds

benaderen:

benaderen werkwoord (benader, benadert, benaderde, benaderden, benaderd)

  1. benaderen (toenaderen)
    närma sig
    • närma sig werkwoord (närmar sig, närmade sig, närmat sig)

Conjugations for benaderen:

o.t.t.
  1. benader
  2. benadert
  3. benadert
  4. benaderen
  5. benaderen
  6. benaderen
o.v.t.
  1. benaderde
  2. benaderde
  3. benaderde
  4. benaderden
  5. benaderden
  6. benaderden
v.t.t.
  1. heb benaderd
  2. hebt benaderd
  3. heeft benaderd
  4. hebben benaderd
  5. hebben benaderd
  6. hebben benaderd
v.v.t.
  1. had benaderd
  2. had benaderd
  3. had benaderd
  4. hadden benaderd
  5. hadden benaderd
  6. hadden benaderd
o.t.t.t.
  1. zal benaderen
  2. zult benaderen
  3. zal benaderen
  4. zullen benaderen
  5. zullen benaderen
  6. zullen benaderen
o.v.t.t.
  1. zou benaderen
  2. zou benaderen
  3. zou benaderen
  4. zouden benaderen
  5. zouden benaderen
  6. zouden benaderen
diversen
  1. benader!
  2. benadert!
  3. benaderd
  4. benaderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

benaderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. benaderen (spreken tot; aanspreken)
    tilltala; tala med

Vertaal Matrix voor benaderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tala med aanspreken; benaderen; spreken tot
tilltala aanspreken; benaderen; spreken tot
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
närma sig benaderen; toenaderen naderen; tegemoetkomen; toenaderen; voorschieten
tilltala aanpraten; aansmeren; appelleren; appèl aantekenen

Wiktionary: benaderen


Cross Translation:
FromToVia
benaderen avancera advance — to move forwards, to approach