Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bespikkelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bespikkelen (Nederlands) in het Zweeds

bespikkelen:

bespikkelen werkwoord (bespikkel, bespikkelt, bespikkelde, bespikkelden, bespikkeld)

  1. bespikkelen (stippelen)
    märka med små fläckar; pricka
    • märka med små fläckar werkwoord (märker med små fläckar, märkte med små fläckar, märkt med små fläckar)
    • pricka werkwoord (prickar, prickade, prickat)

Conjugations for bespikkelen:

o.t.t.
  1. bespikkel
  2. bespikkelt
  3. bespikkelt
  4. bespikkelen
  5. bespikkelen
  6. bespikkelen
o.v.t.
  1. bespikkelde
  2. bespikkelde
  3. bespikkelde
  4. bespikkelden
  5. bespikkelden
  6. bespikkelden
v.t.t.
  1. heb bespikkeld
  2. hebt bespikkeld
  3. heeft bespikkeld
  4. hebben bespikkeld
  5. hebben bespikkeld
  6. hebben bespikkeld
v.v.t.
  1. had bespikkeld
  2. had bespikkeld
  3. had bespikkeld
  4. hadden bespikkeld
  5. hadden bespikkeld
  6. hadden bespikkeld
o.t.t.t.
  1. zal bespikkelen
  2. zult bespikkelen
  3. zal bespikkelen
  4. zullen bespikkelen
  5. zullen bespikkelen
  6. zullen bespikkelen
o.v.t.t.
  1. zou bespikkelen
  2. zou bespikkelen
  3. zou bespikkelen
  4. zouden bespikkelen
  5. zouden bespikkelen
  6. zouden bespikkelen
diversen
  1. bespikkel!
  2. bespikkelt!
  3. bespikkeld
  4. bespikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bespikkelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
märka med små fläckar bespikkelen; stippelen
pricka bespikkelen; stippelen stippellijnen trekken; stippen

Computer vertaling door derden: