Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. boenen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor boenen (Nederlands) in het Zweeds

boenen:

boenen werkwoord (boen, boent, boende, boenden, geboend)

  1. boenen (schrobben; schoonboenen; afschrobben; afboenen; schoonschrobben)
    skura; skrubba
    • skura werkwoord (skurar, skurade, skurat)
    • skrubba werkwoord (skrubbar, skrubbade, skrubbat)

Conjugations for boenen:

o.t.t.
  1. boen
  2. boent
  3. boent
  4. boenen
  5. boenen
  6. boenen
o.v.t.
  1. boende
  2. boende
  3. boende
  4. boenden
  5. boenden
  6. boenden
v.t.t.
  1. heb geboend
  2. hebt geboend
  3. heeft geboend
  4. hebben geboend
  5. hebben geboend
  6. hebben geboend
v.v.t.
  1. had geboend
  2. had geboend
  3. had geboend
  4. hadden geboend
  5. hadden geboend
  6. hadden geboend
o.t.t.t.
  1. zal boenen
  2. zult boenen
  3. zal boenen
  4. zullen boenen
  5. zullen boenen
  6. zullen boenen
o.v.t.t.
  1. zou boenen
  2. zou boenen
  3. zou boenen
  4. zouden boenen
  5. zouden boenen
  6. zouden boenen
en verder
  1. ben geboend
  2. bent geboend
  3. is geboend
  4. zijn geboend
  5. zijn geboend
  6. zijn geboend
diversen
  1. boen!
  2. boent!
  3. geboend
  4. boenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

boenen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. boenen
    skrubbande

Vertaal Matrix voor boenen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrubbande boenen boenwerk; schrobben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrubba afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben dweilen
skura afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben