Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. buitelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor buitelen (Nederlands) in het Zweeds

buitelen:

buitelen werkwoord (buitel, buitelt, buitelde, buitelden, gebuiteld)

  1. buitelen (duikelen)
    falla; stupa; ramla omkull; tumla över ända
    • falla werkwoord (faller, föll, fallit)
    • stupa werkwoord (stupar, stupade, stupat)
    • ramla omkull werkwoord (ramlar omkull, ramlade omkull, ramlat omkull)
    • tumla över ända werkwoord (tumlar över ända, tumlade över ända, tumlat över ända)

Conjugations for buitelen:

o.t.t.
  1. buitel
  2. buitelt
  3. buitelt
  4. buitelen
  5. buitelen
  6. buitelen
o.v.t.
  1. buitelde
  2. buitelde
  3. buitelde
  4. buitelden
  5. buitelden
  6. buitelden
v.t.t.
  1. ben gebuiteld
  2. bent gebuiteld
  3. is gebuiteld
  4. zijn gebuiteld
  5. zijn gebuiteld
  6. zijn gebuiteld
v.v.t.
  1. was gebuiteld
  2. was gebuiteld
  3. was gebuiteld
  4. waren gebuiteld
  5. waren gebuiteld
  6. waren gebuiteld
o.t.t.t.
  1. zal buitelen
  2. zult buitelen
  3. zal buitelen
  4. zullen buitelen
  5. zullen buitelen
  6. zullen buitelen
o.v.t.t.
  1. zou buitelen
  2. zou buitelen
  3. zou buitelen
  4. zouden buitelen
  5. zouden buitelen
  6. zouden buitelen
diversen
  1. buitel!
  2. buitelt!
  3. gebuiteld
  4. buitelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor buitelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falla landing; terechtkomen; val
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falla buitelen; duikelen omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
ramla omkull buitelen; duikelen
stupa buitelen; duikelen onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
tumla över ända buitelen; duikelen