Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. colporteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor colporteren (Nederlands) in het Zweeds

colporteren:

colporteren werkwoord (colporteer, colporteert, colporteerde, colporteerden, gecolporteerd)

  1. colporteren (uitventen)
    idka falkjakt; sälja; ropa ut
    • idka falkjakt werkwoord (idkar falkjakt, idkade falkjakt, idkat falkjakt)
    • sälja werkwoord (säljer, sålde, sålt)
    • ropa ut werkwoord (ropar ut, ropade ut, ropat ut)

Conjugations for colporteren:

o.t.t.
  1. colporteer
  2. colporteert
  3. colporteert
  4. colporteren
  5. colporteren
  6. colporteren
o.v.t.
  1. colporteerde
  2. colporteerde
  3. colporteerde
  4. colporteerden
  5. colporteerden
  6. colporteerden
v.t.t.
  1. heb gecolporteerd
  2. hebt gecolporteerd
  3. heeft gecolporteerd
  4. hebben gecolporteerd
  5. hebben gecolporteerd
  6. hebben gecolporteerd
v.v.t.
  1. had gecolporteerd
  2. had gecolporteerd
  3. had gecolporteerd
  4. hadden gecolporteerd
  5. hadden gecolporteerd
  6. hadden gecolporteerd
o.t.t.t.
  1. zal colporteren
  2. zult colporteren
  3. zal colporteren
  4. zullen colporteren
  5. zullen colporteren
  6. zullen colporteren
o.v.t.t.
  1. zou colporteren
  2. zou colporteren
  3. zou colporteren
  4. zouden colporteren
  5. zouden colporteren
  6. zouden colporteren
en verder
  1. ben gecolporteerd
  2. bent gecolporteerd
  3. is gecolporteerd
  4. zijn gecolporteerd
  5. zijn gecolporteerd
  6. zijn gecolporteerd
diversen
  1. colporteer!
  2. colporteert!
  3. gecolporteerd
  4. colporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor colporteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sälja verkopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
idka falkjakt colporteren; uitventen
ropa ut colporteren; uitventen afroepen; namen afroepen; omroepen
sälja colporteren; uitventen iets verkopen; ontdoen; slijten; van de hand doen; verhandelen; verkopen; zich van iets ontdoen