Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. declameren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor declameren (Nederlands) in het Zweeds

declameren:

declameren werkwoord (declameer, declameert, declameerde, declameerden, gedeclameerd)

  1. declameren (hoogdravend praten; oreren)
    upprepa; citera
    • upprepa werkwoord (upprepar, upprepade, upprepat)
    • citera werkwoord (citerar, citerade, citerat)
  2. declameren (verzen voordragen; voordragen)
    recitera
    • recitera werkwoord (reciterar, reciterade, reciterat)

Conjugations for declameren:

o.t.t.
  1. declameer
  2. declameert
  3. declameert
  4. declameren
  5. declameren
  6. declameren
o.v.t.
  1. declameerde
  2. declameerde
  3. declameerde
  4. declameerden
  5. declameerden
  6. declameerden
v.t.t.
  1. heb gedeclameerd
  2. hebt gedeclameerd
  3. heeft gedeclameerd
  4. hebben gedeclameerd
  5. hebben gedeclameerd
  6. hebben gedeclameerd
v.v.t.
  1. had gedeclameerd
  2. had gedeclameerd
  3. had gedeclameerd
  4. hadden gedeclameerd
  5. hadden gedeclameerd
  6. hadden gedeclameerd
o.t.t.t.
  1. zal declameren
  2. zult declameren
  3. zal declameren
  4. zullen declameren
  5. zullen declameren
  6. zullen declameren
o.v.t.t.
  1. zou declameren
  2. zou declameren
  3. zou declameren
  4. zouden declameren
  5. zouden declameren
  6. zouden declameren
diversen
  1. declameer!
  2. declameert!
  3. gedeclameerd
  4. declamerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor declameren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
citera declameren; hoogdravend praten; oreren aanhalen; citeren
recitera declameren; verzen voordragen; voordragen opzeggen; reciteren; voordragen
upprepa declameren; hoogdravend praten; oreren echoën; herhalen; nabouwen; napraten; navertellen; nazeggen