Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. doofheid:
  2. doof:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor doofheid (Nederlands) in het Zweeds

doofheid:

doofheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de doofheid
    dövhet
    • dövhet [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de doofheid
    döv
    • döv bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor doofheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dövhet doofheid hardhorendheid; hardhorigheid; slechthorendheid
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
döv doofheid doof

Verwante woorden van "doofheid":


Wiktionary: doofheid

doofheid
noun
  1. het onvermogen geluid waar te nemen

doof:

doof bijvoeglijk naamwoord

  1. doof
    döv; dövt
    • döv bijvoeglijk naamwoord
    • dövt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor doof:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
döv doof doofheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dövt doof

Verwante woorden van "doof":


Verwante definities voor "doof":

  1. wie niet goed kan horen1
    • je hoeft niet te schreeuwen, ik ben niet doof!1

Wiktionary: doof


Cross Translation:
FromToVia
doof döv deaf — unable to hear
doof ovass; döv sourd — Qui est privé du sens de l’ouïe