Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dorsten (Nederlands) in het Zweeds
dorsten:
-
dorsten (sterk verlangen naar)
Conjugations for dorsten:
o.t.t.
- dorst
- dorst
- dorst
- dorsten
- dorsten
- dorsten
o.v.t.
- dorstte
- dorstte
- dorstte
- dorstten
- dorstten
- dorstten
v.t.t.
- heb gedorst
- hebt gedorst
- heeft gedorst
- hebben gedorst
- hebben gedorst
- hebben gedorst
v.v.t.
- had gedorst
- had gedorst
- had gedorst
- hadden gedorst
- hadden gedorst
- hadden gedorst
o.t.t.t.
- zal dorsten
- zult dorsten
- zal dorsten
- zullen dorsten
- zullen dorsten
- zullen dorsten
o.v.t.t.
- zou dorsten
- zou dorsten
- zou dorsten
- zouden dorsten
- zouden dorsten
- zouden dorsten
diversen
- dorst!
- dorst!
- gedorst
- dorstend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dorsten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vara törstig för | dorsten; sterk verlangen naar |
dorsten vorm van dorsen:
-
dorsen
Conjugations for dorsen:
o.t.t.
- dors
- dorst
- dorst
- dorsen
- dorsen
- dorsen
o.v.t.
- dorste
- dorste
- dorste
- dorsten
- dorsten
- dorsten
v.t.t.
- heb gedorst
- hebt gedorst
- heeft gedorst
- hebben gedorst
- hebben gedorst
- hebben gedorst
v.v.t.
- had gedorst
- had gedorst
- had gedorst
- hadden gedorst
- hadden gedorst
- hadden gedorst
o.t.t.t.
- zal dorsen
- zult dorsen
- zal dorsen
- zullen dorsen
- zullen dorsen
- zullen dorsen
o.v.t.t.
- zou dorsen
- zou dorsen
- zou dorsen
- zouden dorsen
- zouden dorsen
- zouden dorsen
diversen
- dors!
- dorst!
- gedorst
- dorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dorsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tröska | dorsmachine; maaidorser; oogstmachine | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tröska | dorsen |
Wiktionary: dorsen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dorsen | → tröska | ↔ flail — to thresh |
• dorsen | → tröska | ↔ thresh — to separate the grain from the straw or husks |
• dorsen | → tröska | ↔ dreschen — (transitiv) Landwirtschaft: bei Getreide, Hülsenfrüchten u.dgl. die Körner vom Stroh trennen durch Trampeln, Schlagen, Walzen oder mit einer Dreschmaschine |
• dorsen | → banka; drabba; slå | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
Computer vertaling door derden: