Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. echtgenoot:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor echtgenoot (Nederlands) in het Zweeds

echtgenoot:

echtgenoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de echtgenoot (partner; eega; levensgezel; levenspartner; man)
    make; äkta man
    • make [-en] zelfstandig naamwoord
    • äkta man zelfstandig naamwoord
  2. de echtgenoot (man; gade; eega)
    man; make
    • man [-ett] zelfstandig naamwoord
    • make [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor echtgenoot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
make echtgenoot; eega; gade; levensgezel; levenspartner; man; partner echtgenote; kerel; man; manspersoon; vent; wederhelft
man echtgenoot; eega; gade; man echtgenote; gade; gast; gemalin; gozer; kerel; knakker; knul; man; manen van een paard; manspersoon; vent; vrouw
äkta man echtgenoot; eega; levensgezel; levenspartner; man; partner
- man

Synoniemen voor "echtgenoot":


Antoniemen van "echtgenoot":


Verwante definities voor "echtgenoot":

  1. persoon met wie een vrouw getrouwd is1
    • Jan is de echtgenoot van Regina1

Wiktionary: echtgenoot

echtgenoot
noun
  1. een mannelijke huwelijkspartner
    • echtgenootmake

Cross Translation:
FromToVia
echtgenoot make; man husband — male partner in marriage
echtgenoot äkta make; äkta maka spouse — husband or wife
echtgenoot man Mann — Verkürzung von Ehemann
echtgenoot make echtgenoot — een mannelijke huwelijkspartner
echtgenoot make; äkta make; man mariépoux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
echtgenoot make; äkta make; man épouxconjoint ; mari.

Verwante vertalingen van echtgenoot