Nederlands

Uitgebreide vertaling voor effen (Nederlands) in het Zweeds

effen:

effen bijvoeglijk naamwoord

  1. effen (vlak; gelijk; egaal; )
    lugn; slätt; slät; mild; lugnt; jämnt; lent; milt
    • lugn bijvoeglijk naamwoord
    • slätt bijvoeglijk naamwoord
    • slät bijvoeglijk naamwoord
    • mild bijvoeglijk naamwoord
    • lugnt bijvoeglijk naamwoord
    • jämnt bijvoeglijk naamwoord
    • lent bijvoeglijk naamwoord
    • milt bijvoeglijk naamwoord
  2. effen (van één kleur)
    enfärgad; enfärgat; enkeltfärgat

Vertaal Matrix voor effen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lugn vredelievendheid; vreedzaamheid; windstilte
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enfärgad effen; van één kleur eenkleurig; monochroom
enfärgat effen; van één kleur
enkeltfärgat effen; van één kleur
jämnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit evenwichtig; in evenwicht; op rolletjes; quitte
lent effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit smeuïg
lugn effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit beheerst
lugnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; bedaard; beheerst; gedeisd; gelijkmoedig; gerust; kalm; kameraadschappelijk; rustig; rustigjes; stil; vriendschappelijk
mild effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
milt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; clement; goedhartig; kameraadschappelijk; mak; mild; vriendschappelijk; welwillend; zacht; zachtaardig
slät effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit gelikt; gladjanusachtig
slätt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit glad neerliggend; op rolletjes; rimpelloos; sluik; vlakte

Verwante woorden van "effen":


Wiktionary: effen


Cross Translation:
FromToVia
effen glatt lisse — Sans aspérité ni rayure.
effen flack; jämn platsans relief.

effenen:

effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)

  1. effenen (gladmaken; egaliseren; gelijkmaken)
    polera; jämna; släta ut; jämna till
    • polera werkwoord (polerar, polerade, polerat)
    • jämna werkwoord (jämnar, jämnade, jämnat)
    • släta ut werkwoord (släter ut, slätte ut, slät ut)
    • jämna till werkwoord (jämnar till, jämnade till, jämnat till)
  2. effenen (platmaken; afplatten)
    jämna; plana; platta ut
    • jämna werkwoord (jämnar, jämnade, jämnat)
    • plana werkwoord (planar, planade, planat)
    • platta ut werkwoord (plattaar ut, plattaade ut, plattat ut)
  3. effenen (vereffenen; egaliseren)
    göra upp; slå sig ner; stadga sig; klara upp
    • göra upp werkwoord (gör upp, gjorde upp, gjort upp)
    • slå sig ner werkwoord (slår sig ner, slog sig ner, slagit sig ner)
    • stadga sig werkwoord (stadgar sig, stadgade sig, stadgat sig)
    • klara upp werkwoord (klarar upp, klarade upp, klarat upp)

Conjugations for effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor effenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
göra upp effenen; egaliseren; vereffenen betalen; vereffenen; verrekenen; voldoen
jämna afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken afdoen; afhandelen; afstrijken; beslechten; gelijk trekken; gelijkmaken; lepel afstrijken; nivelleren; planeren; rechtmaken; twist uit de weg ruimen; vlak maken
jämna till effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
klara upp effenen; egaliseren; vereffenen betalen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; vereffenen; voldoen
plana afplatten; effenen; platmaken planeren
platta ut afplatten; effenen; platmaken
polera effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladmaken; gladwrijven; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; uitslijpen; wegslijpen; wrijven
släta ut effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gelijkmaken; nivelleren; rechtmaken; vlak maken
slå sig ner effenen; egaliseren; vereffenen bezinken; genoegdoen; gesetteld zijn; koloniseren; settelen; vestigen
stadga sig effenen; egaliseren; vereffenen