Nederlands
Uitgebreide vertaling voor frommelen (Nederlands) in het Zweeds
frommelen:
-
frommelen
Conjugations for frommelen:
o.t.t.
- frommel
- frommelt
- frommelt
- frommelen
- frommelen
- frommelen
o.v.t.
- frommelde
- frommelde
- frommelde
- frommelden
- frommelden
- frommelden
v.t.t.
- heb gefrommeld
- hebt gefrommeld
- heeft gefrommeld
- hebben gefrommeld
- hebben gefrommeld
- hebben gefrommeld
v.v.t.
- had gefrommeld
- had gefrommeld
- had gefrommeld
- hadden gefrommeld
- hadden gefrommeld
- hadden gefrommeld
o.t.t.t.
- zal frommelen
- zult frommelen
- zal frommelen
- zullen frommelen
- zullen frommelen
- zullen frommelen
o.v.t.t.
- zou frommelen
- zou frommelen
- zou frommelen
- zouden frommelen
- zouden frommelen
- zouden frommelen
en verder
- is gefrommeld
- zijn gefrommeld
diversen
- frommel!
- frommelt!
- gefrommeld
- frommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor frommelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
famla | frommelen | |
fumla | frommelen | haspelen; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen; tot een warboel maken; verprutsen; verwarren |
treva | frommelen | graaien; grabbelen; op de tast lopen; snuffelen |