Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gastheer:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gastheer (Nederlands) in het Zweeds

gastheer:

gastheer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de gastheer
    värd
    • värd zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gastheer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
värd gastheer host; hoster; hosting; hostserviceprovider
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
värd waard

Verwante woorden van "gastheer":

  • gastheren

Wiktionary: gastheer


Cross Translation:
FromToVia
gastheer värd host — person who receives or entertains a guest
gastheer värd host — biology: cell or organism which harbors another organism
gastheer gäst hôte(Féminin : hôtesse) Celui, celle qui donner l’hospitalité par humanité, par amitié, par bienveillance.