Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gebazel:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebazel (Nederlands) in het Zweeds

gebazel:

gebazel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gebazel (geleuter; gelul; gezwam; )
    strunt; struntprat; tomt prat
  2. het gebazel (wartaal; gekkenpraat; mallepraat)
    rappakalja

Vertaal Matrix voor gebazel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rappakalja gebazel; gekkenpraat; mallepraat; wartaal
strunt gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat apekool; flauwekul; gebeuzel; geleuter; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kul; larie; nonsens; rimram; waanzin
struntprat gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat apekool; brabbeltaal; flauwekul; flut; gebeuzel; gebrabbel; geleuter; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kul; larie; nonsens; onzin; rimram; waanzin; zotteklap
tomt prat gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rappakalja koeterwaals