Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geboeid (Nederlands) in het Zweeds

geboeid:

geboeid bijvoeglijk naamwoord

  1. geboeid (geketend)
    fastkedjad; kedjad
  2. geboeid (gefascineerd; geïntrigeerd)
    fascinerad; fascinerat
  3. geboeid (vastgebonden)
    fastbunden; fastbundet; bundet

Vertaal Matrix voor geboeid:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bundet geboeid; vastgebonden gebonden; niet vrij; onvrij
fascinerad geboeid; gefascineerd; geïntrigeerd
fascinerat geboeid; gefascineerd; geïntrigeerd
fastbunden geboeid; vastgebonden
fastbundet geboeid; vastgebonden
fastkedjad geboeid; geketend
kedjad geboeid; geketend

boeien:

boeien werkwoord (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)

  1. boeien (fascineren; intrigeren)
    fängsla; fascinera
    • fängsla werkwoord (fängslar, fängslade, fängslat)
    • fascinera werkwoord (fascinerar, fascinerade, fascinerat)
  2. boeien (ketenen; binden; kluisteren)
    kedja; kedja fast
    • kedja werkwoord (kedjar, kedjade, kedjat)
    • kedja fast werkwoord (kedjar fast, kedjade fast, kedjat fast)
  3. boeien (aandacht vasthouden; gekluisterd zitten)
    hålla uppmärksam
    • hålla uppmärksam werkwoord (håller uppmärksam, höll uppmärksam, hållit uppmärksam)

Conjugations for boeien:

o.t.t.
  1. boei
  2. boeit
  3. boeit
  4. boeien
  5. boeien
  6. boeien
o.v.t.
  1. boeide
  2. boeide
  3. boeide
  4. boeiden
  5. boeiden
  6. boeiden
v.t.t.
  1. heb geboeid
  2. hebt geboeid
  3. heeft geboeid
  4. hebben geboeid
  5. hebben geboeid
  6. hebben geboeid
v.v.t.
  1. had geboeid
  2. had geboeid
  3. had geboeid
  4. hadden geboeid
  5. hadden geboeid
  6. hadden geboeid
o.t.t.t.
  1. zal boeien
  2. zult boeien
  3. zal boeien
  4. zullen boeien
  5. zullen boeien
  6. zullen boeien
o.v.t.t.
  1. zou boeien
  2. zou boeien
  3. zou boeien
  4. zouden boeien
  5. zouden boeien
  6. zouden boeien
en verder
  1. ben geboeid
  2. bent geboeid
  3. is geboeid
  4. zijn geboeid
  5. zijn geboeid
  6. zijn geboeid
diversen
  1. boei!
  2. boeit!
  3. geboeid
  4. boeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

boeien [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de boeien (handboeien; handijzers)
    handklovar; handbojor

Vertaal Matrix voor boeien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handbojor boeien; handboeien; handijzers handboei; handboeien
handklovar boeien; handboeien; handijzers handboeien; ketenen; kluisters; knevels
kedja aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; keten; ketting; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie; snoer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fascinera boeien; fascineren; intrigeren bekoren; bevallen
fängsla boeien; fascineren; intrigeren achter de tralies zetten; opsluiten
hålla uppmärksam aandacht vasthouden; boeien; gekluisterd zitten
kedja binden; boeien; ketenen; kluisteren
kedja fast binden; boeien; ketenen; kluisteren handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen

Verwante woorden van "boeien":


Wiktionary: boeien


Cross Translation:
FromToVia
boeien fotboja fetter — object used to bind a person or animal by its legs
boeien fascinera faszinieren — fesselnde Wirkung haben
boeien fjättra; fängsla fesseln — jemanden (an etwas) festbinden und damit bewegungsunfähig machen
boeien fängsla fesseln — jemanden stark beeindrucken, für sich einnehmen