Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gerangschikt:
  2. rangschikken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gerangschikt (Nederlands) in het Zweeds

gerangschikt:

gerangschikt bijvoeglijk naamwoord

  1. gerangschikt (ordelijk; opgeruimd)
    städad; städat; ordnat; ordnad; arrangerat

Vertaal Matrix voor gerangschikt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ordnat bepalen; beschikken; ordenen; schikken; verordenen; voorschrijven
städat netheid; properheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangerat gerangschikt; opgeruimd; ordelijk georganiseerd; geregeld
ordnad gerangschikt; opgeruimd; ordelijk
ordnat gerangschikt; opgeruimd; ordelijk bewerkstelligd; geordend; georganiseerd; geregeld; opgeruimd; ordelijk gemaakt
städad gerangschikt; opgeruimd; ordelijk gekuist; gereinigd; keurig; netjes; proper; zorgvuldig; zuiver
städat gerangschikt; opgeruimd; ordelijk gekuist; gereinigd; keurig; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; sec; zorgvuldig; zuiver

gerangschikt vorm van rangschikken:

rangschikken werkwoord (rangschik, rangschikt, rangschikte, rangschikten, gerangschikt)

  1. rangschikken (classificeren)
    klassifiera; sortera; gruppera; ordna
    • klassifiera werkwoord (klassifierar, klassifierade, klassifierat)
    • sortera werkwoord (sorterar, sorterade, sorterat)
    • gruppera werkwoord (grupperar, grupperade, grupperat)
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)
  2. rangschikken (rangordenen)
    ordna; indela
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)
    • indela werkwoord (indelar, indelade, indelat)
  3. rangschikken
    rangordna

Conjugations for rangschikken:

o.t.t.
  1. rangschik
  2. rangschikt
  3. rangschikt
  4. rangschikken
  5. rangschikken
  6. rangschikken
o.v.t.
  1. rangschikte
  2. rangschikte
  3. rangschikte
  4. rangschikten
  5. rangschikten
  6. rangschikten
v.t.t.
  1. heb gerangschikt
  2. hebt gerangschikt
  3. heeft gerangschikt
  4. hebben gerangschikt
  5. hebben gerangschikt
  6. hebben gerangschikt
v.v.t.
  1. had gerangschikt
  2. had gerangschikt
  3. had gerangschikt
  4. hadden gerangschikt
  5. hadden gerangschikt
  6. hadden gerangschikt
o.t.t.t.
  1. zal rangschikken
  2. zult rangschikken
  3. zal rangschikken
  4. zullen rangschikken
  5. zullen rangschikken
  6. zullen rangschikken
o.v.t.t.
  1. zou rangschikken
  2. zou rangschikken
  3. zou rangschikken
  4. zouden rangschikken
  5. zouden rangschikken
  6. zouden rangschikken
en verder
  1. ben gerangschikt
  2. bent gerangschikt
  3. is gerangschikt
  4. zijn gerangschikt
  5. zijn gerangschikt
  6. zijn gerangschikt
diversen
  1. rangschik!
  2. rangschikt!
  3. gerangschikt
  4. rangschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rangschikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. rangschikken (rangschikking)
    klassificera

Vertaal Matrix voor rangschikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klassificera rangschikken; rangschikking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gruppera classificeren; rangschikken arrangeren; groep; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren
indela rangordenen; rangschikken
klassificera ficheren; indelen bij; klasseren; rubriceren
klassifiera classificeren; rangschikken
ordna classificeren; rangordenen; rangschikken afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken; voorschrijven
rangordna rangschikken
sortera classificeren; rangschikken ficheren; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken; voorsorteren

Wiktionary: rangschikken


Cross Translation:
FromToVia
rangschikken klassificera classify — to identify or divide into classes
rangschikken ordna sort — arrange in order