Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geschikt (Nederlands) in het Zweeds

geschikt:

geschikt bijvoeglijk naamwoord

  1. geschikt (capabel; bekwaam; competent)
    bra; behändighet; kapabelt
  2. geschikt (geëigend; passend; gepast)
    lämpligt; egendomlig; bra; lämplig; relevant
  3. geschikt (adequaat; passend; gepast; juist)
    lämpligt; riktigt; tillbörlig; lämplig; passande; tillbörligt
  4. geschikt (tof)
    underbar; fantastiskt; utmärkt; underbart; härligt
  5. geschikt (arbeidsgeschikt; valide; in staat te werken)
    friskt för arbete; frisk för arbete
  6. geschikt (schappelijk; billijk; redelijk)
    tillräckligt; rimlig; rimligt; tillräcklig; skäligt

Vertaal Matrix voor geschikt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behändighet bedieningsgemak
egendomlig eigenaardige; rare; zonderling
passande toepasbaarheid; toepasselijkheid; voegzaamheid
underbar saletjonker; salonheld
utmärkt saletjonker; salonheld
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- adequaat; bekwaam; capabel
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
bra akkoord; oké
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behändighet bekwaam; capabel; competent; geschikt
bra bekwaam; capabel; competent; gepast; geschikt; geëigend; passend hoogwaardig; perfect; prima; van goede kwaliteit
egendomlig gepast; geschikt; geëigend; passend curieus; eigenaardig; vreemd
fantastiskt geschikt; tof buitengemeen; dolletjes; enig; fabelachtig; fabuleus; fantastisch; fantastische; fenomenaal; formidabel; gaaf; geweldig; glorierijk; groots; heilig; hoogst; krankzinnig; prachtig; puik; reuze; riant; te gek; verheerlijkt; waanzinnig; wijs; zalig; zeer
frisk för arbete arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
friskt för arbete arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
härligt geschikt; tof aanlokkelijk; beeldschoon; betoverend; glorierijk; heerlijk; heilig; hemels; kostelijk; lekker; lieflijk; luisterrijk; magnifiek; mieters; overheerlijk; prachtig; reuzelekker; riant; schitterend; smakelijk; verheerlijkt; verlokkend; verrukkelijk; zalig
kapabelt bekwaam; capabel; competent; geschikt kundig
lämplig adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend ca.; geraden; geschikte; toepasselijk; treffend
lämpligt adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend ca.; gelegen; geraden; geschikte; passend; toepasselijk; treffend; van pas
passande adequaat; gepast; geschikt; juist; passend gelegen; gepast; gevoeglijk; keurig; netjes; passende; toepasselijk; treffend; van pas; voegzaam
relevant gepast; geschikt; geëigend; passend
riktigt adequaat; gepast; geschikt; juist; passend accuraat; correct; gepaste; geschikte; goed; juist; juiste; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; precies; secuur; trefzeker
rimlig billijk; geschikt; redelijk; schappelijk behoorlijke; redelijke; tamelijke
rimligt billijk; geschikt; redelijk; schappelijk behoorlijke; redelijke; tamelijke
skäligt billijk; geschikt; redelijk; schappelijk behoorlijke; hebbelijk; redelijke; tamelijke
tillbörlig adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
tillbörligt adequaat; gepast; geschikt; juist; passend decent; eerbaar; fatsoenlijk; manierlijk; netjes; voegzaam; welvoeglijk
tillräcklig billijk; geschikt; redelijk; schappelijk basta; bevredigend; genoeg; genoegzaam; in overvloed; passend; sufficiënt; toereikend; voldoende
tillräckligt billijk; geschikt; redelijk; schappelijk basta; bevredigend; genoeg; genoegzaam; in overvloed; passend; sufficiënt; toereikend; voldoende
underbar geschikt; tof beeldig; beeldschoon; dolletjes; enig; fantastisch; fenomenaal; geweldig; glorierijk; groots; heerlijk; heilig; hemels; kiplekker; kostelijk; lekker; mieters; overheerlijk; prima; puik; reuzelekker; riant; smakelijk; uitstekend; verheerlijkt; verrukkelijk; voortreffelijk; wonderbaarlijk; zalig
underbart geschikt; tof allerliefst; beeldig; beeldschoon; betoverend; dolletjes; dottig; enig; glorierijk; heerlijk; heilig; hemels; kiplekker; kostelijk; lekker; lief; liefelijk; lieflijk; luisterrijk; magnifiek; mieters; overheerlijk; prachtig; prima; reuzelekker; riant; schattig; schitterend; smakelijk; snoezig; uitstekend; verheerlijkt; verrukkelijk; vertederend; voortreffelijk; wonderbaarlijk; zalig
utmärkt geschikt; tof heerlijk; hoogwaardig; ingoed; kostelijk; opperbest; perfect; prima; uitstekend; van goede kwaliteit; voortreffelijk

Verwante woorden van "geschikt":

  • geschiktheid, geschikter, geschiktere, geschiktst, geschiktste

Synoniemen voor "geschikt":


Verwante definities voor "geschikt":

  1. precies wat nodig is1
    • is deze jurk geschikt voor het feest?1
  2. iets heel goed kunnen1
    • hij is heel geschikt voor dit werk1
  3. prettig om mee om te gaan1
    • dat is een geschikte vent1

Wiktionary: geschikt


Cross Translation:
FromToVia
geschikt tillbörlig; lämplig appropriate — peculiar, suitable, fit, proper
geschikt proper; passande; lämplig proper — fit, suitable
geschikt lämplig suitable — appropriate to a certain occasion
geschikt passande; tjänlig; anständig convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
geschikt läglig; lämplig opportun — Qui est à propos, selon le temps et le lieu.
geschikt blid; gunstig; gynnsam propice — Qui est favorable, en parlant de divinité, toute puissance, ou autorité dont nous pouvoir dépendre.
geschikt klok; vettig; resonabel; förståndig; förnuftig raisonnable — Qui douer de raison, qui a la faculté de raisonner.

geschikt vorm van schikken:

schikken werkwoord (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)

  1. schikken (regelen)
    ordna; reglera; se till; göra i ordning
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)
    • reglera werkwoord (reglerar, reglerade, reglerat)
    • se till werkwoord (ser till, såg till, sett till)
    • göra i ordning werkwoord (gör i ordning, gjorde i ordning, gjort i ordning)
  2. schikken (gelegen komen; passen; conveniëren; uitkomen)
    passa; vara bekvämt; vara enkelt
    • passa werkwoord (passar, passade, passat)
    • vara bekvämt werkwoord (är bekvämt, var bekvämt, varit bekvämt)
    • vara enkelt werkwoord (är enkelt, var enkelt, varit enkelt)
  3. schikken (verzoenen; bijleggen)
    försona
    • försona werkwoord (försonar, försonade, försonat)
  4. schikken (ruzie bijleggen)
    komma överens; bli sams
    • komma överens werkwoord (kommer överens, komm överens, kommit överens)
    • bli sams werkwoord (blir sams, blev sams, blivit sams)

Conjugations for schikken:

o.t.t.
  1. schik
  2. schikt
  3. schikt
  4. schikken
  5. schikken
  6. schikken
o.v.t.
  1. schikte
  2. schikte
  3. schikte
  4. schikten
  5. schikten
  6. schikten
v.t.t.
  1. heb geschikt
  2. hebt geschikt
  3. heeft geschikt
  4. hebben geschikt
  5. hebben geschikt
  6. hebben geschikt
v.v.t.
  1. had geschikt
  2. had geschikt
  3. had geschikt
  4. hadden geschikt
  5. hadden geschikt
  6. hadden geschikt
o.t.t.t.
  1. zal schikken
  2. zult schikken
  3. zal schikken
  4. zullen schikken
  5. zullen schikken
  6. zullen schikken
o.v.t.t.
  1. zou schikken
  2. zou schikken
  3. zou schikken
  4. zouden schikken
  5. zouden schikken
  6. zouden schikken
en verder
  1. ben geschikt
  2. bent geschikt
  3. is geschikt
  4. zijn geschikt
  5. zijn geschikt
  6. zijn geschikt
diversen
  1. schik!
  2. schikt!
  3. geschikt
  4. schikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schikken (ordenen)
    ordnat; arrangerad

Vertaal Matrix voor schikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangerad ordenen; schikken
ordnat ordenen; schikken bepalen; beschikken; verordenen; voorschrijven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bli sams ruzie bijleggen; schikken vrede sluiten
försona bijleggen; schikken; verzoenen bijleggen; goedmaken; overeenbrengen; ruzie afsluiten; verbroederen
göra i ordning regelen; schikken afdoen; bereiden; brouwen; gereed maken; in orde maken; klaarmaken; klaren; regelen; toebereiden
komma överens ruzie bijleggen; schikken correct zijn; kloppen; overweg kunnen
ordna regelen; schikken afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; sorteren; uitzoeken; voorschrijven
passa conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen aangenaam aandoen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; plezieren; staan; stroken; stroken met; uitkomen
reglera regelen; schikken reglementeren; reguleren
se till regelen; schikken bewaken; toezien op
vara bekvämt conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen
vara enkelt conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangerad georganiseerd; geregeld
ordnat bewerkstelligd; geordend; georganiseerd; gerangschikt; geregeld; opgeruimd; ordelijk; ordelijk gemaakt

Verwante woorden van "schikken":


Wiktionary: schikken


Cross Translation:
FromToVia
schikken arrangera; ordna arrange — to put in order
schikken inreda réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van geschikt