Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. geschud:
  2. schudden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geschud (Nederlands) in het Zweeds

geschud:

geschud [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. geschud (geschok)
    stöt; skakning
    • stöt [-en] zelfstandig naamwoord
    • skakning [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor geschud:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skakning geschok; geschud convulsie; hort; huivering; kramp; rilling; samentrekking; schok; schokkende beweging; schouderophalen; siddering; stoot; stuip; stuiptrekking; tremor; trilling
stöt geschok; geschud bons; duw; duwtje; hengst; hobbeling; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pof; por; stoot; stootje; stuwdruk; zet
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
stöt botsing
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skakning stuiptrekkend

geschud vorm van schudden:

schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)

  1. schudden (trillen; beven)
    skaka; gunga
    • skaka werkwoord (skakar, skakade, skakat)
    • gunga werkwoord (gungar, gungade, gungat)
  2. schudden (heen en weer bewegen)
    skaka; vibrera; darra
    • skaka werkwoord (skakar, skakade, skakat)
    • vibrera werkwoord (vibrerar, vibrerade, vibrerat)
    • darra werkwoord (darrar, darrade, darrat)

Conjugations for schudden:

o.t.t.
  1. schud
  2. schudt
  3. schudt
  4. schudden
  5. schudden
  6. schudden
o.v.t.
  1. schudde
  2. schudde
  3. schudde
  4. schudden
  5. schudden
  6. schudden
v.t.t.
  1. heb geschud
  2. hebt geschud
  3. heeft geschud
  4. hebben geschud
  5. hebben geschud
  6. hebben geschud
v.v.t.
  1. had geschud
  2. had geschud
  3. had geschud
  4. hadden geschud
  5. hadden geschud
  6. hadden geschud
o.t.t.t.
  1. zal schudden
  2. zult schudden
  3. zal schudden
  4. zullen schudden
  5. zullen schudden
  6. zullen schudden
o.v.t.t.
  1. zou schudden
  2. zou schudden
  3. zou schudden
  4. zouden schudden
  5. zouden schudden
  6. zouden schudden
en verder
  1. ben geschud
  2. bent geschud
  3. is geschud
  4. zijn geschud
  5. zijn geschud
  6. zijn geschud
diversen
  1. schud!
  2. schudt!
  3. geschud
  4. schuddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schudden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gunga schommel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
darra heen en weer bewegen; schudden beven; bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; popelen; rillen; sidderen
gunga beven; schudden; trillen bengelen; deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
skaka beven; heen en weer bewegen; schudden; trillen beven; bibberen; griezelen; gruwen; huiveren; klappertanden; kleumen; koulijden; omschudden; sidderen; stuiptrekken; trillen; vibreren
vibrera heen en weer bewegen; schudden trillen; vibreren

Verwante definities voor "schudden":

  1. heen en weer of op en neer bewegen1
    • hij schudde van het lachen1
  2. het een aantal keren bewegen1
    • ik schud het pak melk1

Wiktionary: schudden


Cross Translation:
FromToVia
schudden kupera cut — to divide a pack of playing cards
schudden skaka rock — cause to shake or sway violently
schudden skaka shake — transitive: to cause to move
schudden blanda shuffle — to put in a random order
schudden svinga agiter — Traductions à trier suivant le sens
schudden diskutera; orda om débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.