Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Zweeds ->Vertaal getrouwe

Vertaal getrouwe van Nederlands naar Zweeds

Overzicht

Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...

getrouwe:
- troget; trogen; lojalt
- bästa vän; förtrodd; nära vän
getrouw:
- trofast; troget; lojal; lojalt
Wiktionary:
- getrouw → rak, rät, lojal, hederlig, rättskaffens, hygglig, artig, hövlig, ärbar, anständig, tillbörlig, skälig, lagom

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor getrouwe (Nederlands) in het Zweeds

getrouwe:

getrouwe bijvoeglijk naamwoord

getrouwe (loyale; trouwe)
troget; trogen; lojalt
- troget bijvoeglijk naamwoord
- trogen bijvoeglijk naamwoord
- lojalt bijvoeglijk naamwoord

getrouwe [de ~] zelfstandig naamwoord

de getrouwe (boezemvriendin; hartsvriendin; vertrouweling)
bästa vän; förtrodd; nära vän
- bästa vän zelfstandig naamwoord
- förtrodd zelfstandig naamwoord
- nära vän zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor getrouwe:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bästa vän	boezemvriendin; getrouwe; hartsvriendin; vertrouweling
förtrodd	boezemvriendin; getrouwe; hartsvriendin; vertrouweling
nära vän	boezemvriendin; getrouwe; hartsvriendin; vertrouweling
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
lojalt	getrouwe; loyale; trouwe	getrouw; loyaal; trouw
trogen	getrouwe; loyale; trouwe
troget	getrouwe; loyale; trouwe	getrouw; loyaal; trouw

Verwante woorden van "getrouwe":

getrouw

getrouw:

getrouw bijvoeglijk naamwoord

getrouw (loyaal; trouw)
trofast; troget; lojal; lojalt
- trofast bijvoeglijk naamwoord
- troget bijvoeglijk naamwoord
- lojal bijvoeglijk naamwoord
- lojalt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor getrouw:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
lojal	getrouw; loyaal; trouw
lojalt	getrouw; loyaal; trouw	getrouwe; loyale; trouwe
trofast	getrouw; loyaal; trouw
troget	getrouw; loyaal; trouw	getrouwe; loyale; trouwe

Verwante woorden van "getrouw":

getrouwheid, getrouwer, getrouwere, getrouwst, getrouwste, getrouwe

Wiktionary: getrouw

Cross Translation:

From	To	Via
• getrouw	→ rak; rät; lojal	↔ droit — Qui est du côté opposé à celui de son cœur (en supposant que son cœur est du même côté que pour la majorité des être humain), ou encore du côté de celui de la main qui sert à écrire chez la majorité (dans le cas où on parle de soi, car on utilise cet adjectif en adoptant le point de vue de la
• getrouw	→ hederlig; rättskaffens; hygglig; artig; hövlig; ärbar; anständig; tillbörlig; skälig; lagom	↔ honnête — Qui est conforme à la vertu, à la probité, à l’honneur.