Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hoogspringen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hoogspringen (Nederlands) in het Zweeds

hoogspringen:

hoogspringen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. hoogspringen (hoogtesprong; sprong)
    höjdhopp

hoogspringen werkwoord (spring hoog, springt hoog, sprong hoog, sprongen hoog, hooggesprongen)

  1. hoogspringen

Conjugations for hoogspringen:

o.t.t.
  1. spring hoog
  2. springt hoog
  3. springt hoog
  4. springen hoog
  5. springen hoog
  6. springen hoog
o.v.t.
  1. sprong hoog
  2. sprong hoog
  3. sprong hoog
  4. sprongen hoog
  5. sprongen hoog
  6. sprongen hoog
v.t.t.
  1. heb hooggesprongen
  2. hebt hooggesprongen
  3. heeft hooggesprongen
  4. hebben hooggesprongen
  5. hebben hooggesprongen
  6. hebben hooggesprongen
v.v.t.
  1. had hooggesprongen
  2. had hooggesprongen
  3. had hooggesprongen
  4. hadden hooggesprongen
  5. hadden hooggesprongen
  6. hadden hooggesprongen
o.t.t.t.
  1. zal hoogspringen
  2. zult hoogspringen
  3. zal hoogspringen
  4. zullen hoogspringen
  5. zullen hoogspringen
  6. zullen hoogspringen
o.v.t.t.
  1. zou hoogspringen
  2. zou hoogspringen
  3. zou hoogspringen
  4. zouden hoogspringen
  5. zouden hoogspringen
  6. zouden hoogspringen
diversen
  1. spring hoog!
  2. springt hoog!
  3. hooggesprongen
  4. hoogspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor hoogspringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
höjdhopp hoogspringen; hoogtesprong; sprong
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
höjd hoppa hoogspringen