Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kastijden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kastijden (Nederlands) in het Zweeds

kastijden:

kastijden werkwoord (kastijd, kastijdt, kastijdde, kastijdden, gekastijd)

  1. kastijden (tuchtigen; geselen)
    fostra; bestraffa; disciplinera
    • fostra werkwoord (fostrar, fostrade, fostrat)
    • bestraffa werkwoord (bestraffar, bestraffade, bestraffat)
    • disciplinera werkwoord (disciplinerar, disciplinerade, disciplinerat)

Conjugations for kastijden:

o.t.t.
  1. kastijd
  2. kastijdt
  3. kastijdt
  4. kastijden
  5. kastijden
  6. kastijden
o.v.t.
  1. kastijdde
  2. kastijdde
  3. kastijdde
  4. kastijdden
  5. kastijdden
  6. kastijdden
v.t.t.
  1. heb gekastijd
  2. hebt gekastijd
  3. heeft gekastijd
  4. hebben gekastijd
  5. hebben gekastijd
  6. hebben gekastijd
v.v.t.
  1. had gekastijd
  2. had gekastijd
  3. had gekastijd
  4. hadden gekastijd
  5. hadden gekastijd
  6. hadden gekastijd
o.t.t.t.
  1. zal kastijden
  2. zult kastijden
  3. zal kastijden
  4. zullen kastijden
  5. zullen kastijden
  6. zullen kastijden
o.v.t.t.
  1. zou kastijden
  2. zou kastijden
  3. zou kastijden
  4. zouden kastijden
  5. zouden kastijden
  6. zouden kastijden
en verder
  1. ben gekastijd
  2. bent gekastijd
  3. is gekastijd
  4. zijn gekastijd
  5. zijn gekastijd
  6. zijn gekastijd
diversen
  1. kastijd!
  2. kastijdt!
  3. gekastijd
  4. kastijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kastijden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestraffa geselen; kastijden; tuchtigen afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen
disciplinera geselen; kastijden; tuchtigen
fostra geselen; kastijden; tuchtigen