Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. koloniseren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor koloniseren (Nederlands) in het Zweeds

koloniseren:

koloniseren werkwoord (koloniseer, koloniseert, koloniseerde, koloniseerden, gekoloniseerd)

  1. koloniseren (settelen; vestigen)
    bosätta sig; slå sig ner; placera; kolonisera
    • bosätta sig werkwoord (bosätter sig, bosatte sig, bosatt sig)
    • slå sig ner werkwoord (slår sig ner, slog sig ner, slagit sig ner)
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
    • kolonisera werkwoord (koloniserar, koloniserade, koloniserat)

Conjugations for koloniseren:

o.t.t.
  1. koloniseer
  2. koloniseert
  3. koloniseert
  4. koloniseren
  5. koloniseren
  6. koloniseren
o.v.t.
  1. koloniseerde
  2. koloniseerde
  3. koloniseerde
  4. koloniseerden
  5. koloniseerden
  6. koloniseerden
v.t.t.
  1. heb gekoloniseerd
  2. hebt gekoloniseerd
  3. heeft gekoloniseerd
  4. hebben gekoloniseerd
  5. hebben gekoloniseerd
  6. hebben gekoloniseerd
v.v.t.
  1. had gekoloniseerd
  2. had gekoloniseerd
  3. had gekoloniseerd
  4. hadden gekoloniseerd
  5. hadden gekoloniseerd
  6. hadden gekoloniseerd
o.t.t.t.
  1. zal koloniseren
  2. zult koloniseren
  3. zal koloniseren
  4. zullen koloniseren
  5. zullen koloniseren
  6. zullen koloniseren
o.v.t.t.
  1. zou koloniseren
  2. zou koloniseren
  3. zou koloniseren
  4. zouden koloniseren
  5. zouden koloniseren
  6. zouden koloniseren
en verder
  1. ben gekoloniseerd
  2. bent gekoloniseerd
  3. is gekoloniseerd
  4. zijn gekoloniseerd
  5. zijn gekoloniseerd
  6. zijn gekoloniseerd
diversen
  1. koloniseer!
  2. koloniseert!
  3. gekoloniseerd
  4. koloniserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor koloniseren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bosätta sig nederzetting; vestiging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bosätta sig koloniseren; settelen; vestigen
kolonisera koloniseren; settelen; vestigen
placera koloniseren; settelen; vestigen bijzetten; deponeren; inklinken; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
slå sig ner koloniseren; settelen; vestigen bezinken; effenen; egaliseren; genoegdoen; gesetteld zijn; vereffenen