Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. leidinggevend:
  2. leidinggeven:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor leidinggevend (Nederlands) in het Zweeds

leidinggevend:

leidinggevend bijvoeglijk naamwoord

  1. leidinggevend (leidend)
    verkställande

Vertaal Matrix voor leidinggevend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verkställande executie; hoofdbesturen; tenuitvoerlegging; uitvoeren; uitvoering; volbrengen; voltrekking
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verkställande leidend; leidinggevend

leidinggeven:

leidinggeven werkwoord (geef leiding, geeft leiding, gaf leiding, gaven leiding, leiding gegeven)

  1. leidinggeven (bevel voeren over; leiden; aanvoeren; commanderen)
    befalla; kommandera; föra befälet över; föra kommando över
    • befalla werkwoord (befaller, befallde, befallt)
    • kommandera werkwoord (kommanderar, kommanderade, kommanderat)
    • föra befälet över werkwoord (för befälet över, förde befälet över, fört befälet över)
    • föra kommando över werkwoord (för kommando över, förde kommando över, fört kommando över)

Conjugations for leidinggeven:

o.t.t.
  1. geef leiding
  2. geeft leiding
  3. geeft leiding
  4. geven leiding
  5. geven leiding
  6. geven leiding
o.v.t.
  1. gaf leiding
  2. gaf leiding
  3. gaf leiding
  4. gaven leiding
  5. gaven leiding
  6. gaven leiding
v.t.t.
  1. heb leiding gegeven
  2. hebt leiding gegeven
  3. heeft leiding gegeven
  4. hebben leiding gegeven
  5. hebben leiding gegeven
  6. hebben leiding gegeven
v.v.t.
  1. had leiding gegeven
  2. had leiding gegeven
  3. had leiding gegeven
  4. hadden leiding gegeven
  5. hadden leiding gegeven
  6. hadden leiding gegeven
o.t.t.t.
  1. zal leidinggeven
  2. zult leidinggeven
  3. zal leidinggeven
  4. zullen leidinggeven
  5. zullen leidinggeven
  6. zullen leidinggeven
o.v.t.t.
  1. zou leidinggeven
  2. zou leidinggeven
  3. zou leidinggeven
  4. zouden leidinggeven
  5. zouden leidinggeven
  6. zouden leidinggeven
diversen
  1. geef leiding!
  2. geeft leiding!
  3. leiding gegeven
  4. leidinggevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leidinggeven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. leidinggeven (besturen)
    ledning; befäl
    • ledning [-en] zelfstandig naamwoord
    • befäl [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor leidinggeven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befäl besturen; leidinggeven
ledning besturen; leidinggeven aanvoeren; aanvoering; beheer; bestuur; directie; geleiding; hoofdbestuur; kabel; kabelleiding; leiding; management; politiek; voorgaan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befalla aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen
föra befälet över aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
föra kommando över aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
kommandera aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ledning geleid

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van leidinggevend