Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. losweken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor losweken (Nederlands) in het Zweeds

losweken:

losweken werkwoord (week los, weekt los, weekte los, weekten los, losgeweekt)

  1. losweken (afweken; afstomen)
    blöta ur
    • blöta ur werkwoord (blötar ur, blötte ur, blött ur)

Conjugations for losweken:

o.t.t.
  1. week los
  2. weekt los
  3. weekt los
  4. weken los
  5. weken los
  6. weken los
o.v.t.
  1. weekte los
  2. weekte los
  3. weekte los
  4. weekten los
  5. weekten los
  6. weekten los
v.t.t.
  1. heb losgeweekt
  2. hebt losgeweekt
  3. heeft losgeweekt
  4. hebben losgeweekt
  5. hebben losgeweekt
  6. hebben losgeweekt
v.v.t.
  1. had losgeweekt
  2. had losgeweekt
  3. had losgeweekt
  4. hadden losgeweekt
  5. hadden losgeweekt
  6. hadden losgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal losweken
  2. zult losweken
  3. zal losweken
  4. zullen losweken
  5. zullen losweken
  6. zullen losweken
o.v.t.t.
  1. zou losweken
  2. zou losweken
  3. zou losweken
  4. zouden losweken
  5. zouden losweken
  6. zouden losweken
en verder
  1. ben losgeweekt
  2. bent losgeweekt
  3. is losgeweekt
  4. zijn losgeweekt
  5. zijn losgeweekt
  6. zijn losgeweekt
diversen
  1. week los!
  2. weekt los!
  3. losgeweekt
  4. loswekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor losweken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blöta ur afstomen; afweken; losweken

Computer vertaling door derden: