Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. meer:
  2. meren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor meer (Nederlands) in het Zweeds

meer:

meer bijvoeglijk naamwoord

  1. meer
    mer
    • mer bijvoeglijk naamwoord

meer [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het meer (zoetwatermeer)
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    sjö; damm
    • sjö [-en] zelfstandig naamwoord
    • damm [-ett] zelfstandig naamwoord

meer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de meer
    sjö
    • sjö [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor meer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
damm meer; zoetwatermeer afsluitdijk; dam; dijk; keerdam; plas; poel; reservoir; rijsdam; stof; stofdeeltjes; stuw; stuwdam; vergaarbak; vijver; waterkering
sjö meer; zoetwatermeer
- extra
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- aanvullend; extra
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- verder
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mer meer frequenter; vaker

Verwante woorden van "meer":

  • meren, meers, meertje, meertjes

Synoniemen voor "meer":


Antoniemen van "meer":


Verwante definities voor "meer":

  1. nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk1
    • ik kreeg meer geld dan vorige week1
  2. grote waterplas, omgeven door land1
    • we gaan naar het meer van Genève1
  3. vaker1
    • dat moet je meer doen!1
  4. naast dat wat al genoemd is1
    • wie waren er nog meer?1

Wiktionary: meer


Cross Translation:
FromToVia
meer längre any more — in negative or interrogative constructions
meer vatten; tjärn; insjö; sjö lake — body of water
meer sjö See — Namensbestandteil vieler Seen[1]
meer insjö See — ein stehendes Gewässer, das von Land umgeben ist
meer mer; mera davantage — Plus. (Sens général).
meer sjö; insjö lac — Étendue d’eau (1):
meer vattenpuss; pöl; damm mare — petit lac, étendue d’eau
meer mest plus — Comparatif de beaucoup

meer vorm van meren:

meren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de meren
    sjöar
    • sjöar zelfstandig naamwoord

meren werkwoord (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)

  1. meren (vastmeren; aanleggen; aanmeren; )
    förtöja
    • förtöja werkwoord (förtöjer, förtöjde, förtöjt)

Conjugations for meren:

o.t.t.
  1. meer
  2. meert
  3. meert
  4. meren
  5. meren
  6. meren
o.v.t.
  1. meerde
  2. meerde
  3. meerde
  4. meerden
  5. meerden
  6. meerden
v.t.t.
  1. heb gemeerd
  2. hebt gemeerd
  3. heeft gemeerd
  4. hebben gemeerd
  5. hebben gemeerd
  6. hebben gemeerd
v.v.t.
  1. had gemeerd
  2. had gemeerd
  3. had gemeerd
  4. hadden gemeerd
  5. hadden gemeerd
  6. hadden gemeerd
o.t.t.t.
  1. zal meren
  2. zult meren
  3. zal meren
  4. zullen meren
  5. zullen meren
  6. zullen meren
o.v.t.t.
  1. zou meren
  2. zou meren
  3. zou meren
  4. zouden meren
  5. zouden meren
  6. zouden meren
en verder
  1. ben gemeerd
  2. bent gemeerd
  3. is gemeerd
  4. zijn gemeerd
  5. zijn gemeerd
  6. zijn gemeerd
diversen
  1. meer!
  2. meert!
  3. gemeerd
  4. merend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor meren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sjöar meren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förtöja aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren

Verwante woorden van "meren":


Wiktionary: meren


Cross Translation:
FromToVia
meren förtöja moor — to fix or secure, as a vessel, in a particular place by casting anchor, or by fastening with cables or chains
meren befästa; fästa; binda; snöra attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.

Verwante vertalingen van meer