Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. nuanceren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nuanceren (Nederlands) in het Zweeds

nuanceren:

nuanceren werkwoord (nuanceer, nuanceert, nuanceerde, nuanceerden, genuanceerd)

  1. nuanceren
    nuancera
    • nuancera werkwoord (nuancerar, nuancerade, nuancerat)
  2. nuanceren (onderscheid aanbrengen in; schakeren)
    göra skillnad
    • göra skillnad werkwoord (gör skillnad, gjorde skillnad, gjort skillnad)

Conjugations for nuanceren:

o.t.t.
  1. nuanceer
  2. nuanceert
  3. nuanceert
  4. nuanceren
  5. nuanceren
  6. nuanceren
o.v.t.
  1. nuanceerde
  2. nuanceerde
  3. nuanceerde
  4. nuanceerden
  5. nuanceerden
  6. nuanceerden
v.t.t.
  1. heb genuanceerd
  2. hebt genuanceerd
  3. heeft genuanceerd
  4. hebben genuanceerd
  5. hebben genuanceerd
  6. hebben genuanceerd
v.v.t.
  1. had genuanceerd
  2. had genuanceerd
  3. had genuanceerd
  4. hadden genuanceerd
  5. hadden genuanceerd
  6. hadden genuanceerd
o.t.t.t.
  1. zal nuanceren
  2. zult nuanceren
  3. zal nuanceren
  4. zullen nuanceren
  5. zullen nuanceren
  6. zullen nuanceren
o.v.t.t.
  1. zou nuanceren
  2. zou nuanceren
  3. zou nuanceren
  4. zouden nuanceren
  5. zouden nuanceren
  6. zouden nuanceren
en verder
  1. ben genuanceerd
  2. bent genuanceerd
  3. is genuanceerd
  4. zijn genuanceerd
  5. zijn genuanceerd
  6. zijn genuanceerd
diversen
  1. nuanceer!
  2. nuanceert!
  3. genuanceerd
  4. nuancerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor nuanceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
göra skillnad nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren
nuancera nuanceren