Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. opwachten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opwachten (Nederlands) in het Zweeds

opwachten:

opwachten werkwoord (wacht op, wachtte op, wachtten op, opgewacht)

  1. opwachten
    avvakta; vänta på
    • avvakta werkwoord (avvaktar, avvaktade, avvaktat)
    • vänta på werkwoord (väntar på, väntade på, väntat på)

Conjugations for opwachten:

o.t.t.
  1. wacht op
  2. wacht op
  3. wacht op
  4. wachten op
  5. wachten op
  6. wachten op
o.v.t.
  1. wachtte op
  2. wachtte op
  3. wachtte op
  4. wachtten op
  5. wachtten op
  6. wachtten op
v.t.t.
  1. heb opgewacht
  2. hebt opgewacht
  3. heeft opgewacht
  4. hebben opgewacht
  5. hebben opgewacht
  6. hebben opgewacht
v.v.t.
  1. had opgewacht
  2. had opgewacht
  3. had opgewacht
  4. hadden opgewacht
  5. hadden opgewacht
  6. hadden opgewacht
o.t.t.t.
  1. zal opwachten
  2. zult opwachten
  3. zal opwachten
  4. zullen opwachten
  5. zullen opwachten
  6. zullen opwachten
o.v.t.t.
  1. zou opwachten
  2. zou opwachten
  3. zou opwachten
  4. zouden opwachten
  5. zouden opwachten
  6. zouden opwachten
en verder
  1. ben opgewacht
  2. bent opgewacht
  3. is opgewacht
  4. zijn opgewacht
  5. zijn opgewacht
  6. zijn opgewacht
diversen
  1. wacht op!
  2. wacht op!
  3. opgewacht
  4. opwachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opwachten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opwachten
    vänta på

Vertaal Matrix voor opwachten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vänta på opwachten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avvakta opwachten afwachten
vänta på opwachten afwachten; wachten