Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. pasporteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pasporteren (Nederlands) in het Zweeds

pasporteren:

pasporteren werkwoord (pasporteer, pasporteert, pasporteerde, pasporteerden, gepasporteerd)

  1. pasporteren
    lossa; lasta av skepp
    • lossa werkwoord (lossar, lossade, lossat)
    • lasta av skepp werkwoord (lastar av skepp, lastade av skepp, lastat av skepp)

Conjugations for pasporteren:

o.t.t.
  1. pasporteer
  2. pasporteert
  3. pasporteert
  4. pasporteren
  5. pasporteren
  6. pasporteren
o.v.t.
  1. pasporteerde
  2. pasporteerde
  3. pasporteerde
  4. pasporteerden
  5. pasporteerden
  6. pasporteerden
v.t.t.
  1. heb gepasporteerd
  2. hebt gepasporteerd
  3. heeft gepasporteerd
  4. hebben gepasporteerd
  5. hebben gepasporteerd
  6. hebben gepasporteerd
v.v.t.
  1. had gepasporteerd
  2. had gepasporteerd
  3. had gepasporteerd
  4. hadden gepasporteerd
  5. hadden gepasporteerd
  6. hadden gepasporteerd
o.t.t.t.
  1. zal pasporteren
  2. zult pasporteren
  3. zal pasporteren
  4. zullen pasporteren
  5. zullen pasporteren
  6. zullen pasporteren
o.v.t.t.
  1. zou pasporteren
  2. zou pasporteren
  3. zou pasporteren
  4. zouden pasporteren
  5. zouden pasporteren
  6. zouden pasporteren
diversen
  1. pasporteer!
  2. pasporteert!
  3. gepasporteerd
  4. pasporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pasporteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lasta av skepp pasporteren
lossa pasporteren
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
lossa losmaken