Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. programmeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor programmeren (Nederlands) in het Zweeds

programmeren:

programmeren werkwoord (programmeer, programmeert, programmeerde, programmeerden, geprogrammeerd)

  1. programmeren
    programmera
    • programmera werkwoord (programmerar, programmerade, programmerat)

Conjugations for programmeren:

o.t.t.
  1. programmeer
  2. programmeert
  3. programmeert
  4. programmeren
  5. programmeren
  6. programmeren
o.v.t.
  1. programmeerde
  2. programmeerde
  3. programmeerde
  4. programmeerden
  5. programmeerden
  6. programmeerden
v.t.t.
  1. heb geprogrammeerd
  2. hebt geprogrammeerd
  3. heeft geprogrammeerd
  4. hebben geprogrammeerd
  5. hebben geprogrammeerd
  6. hebben geprogrammeerd
v.v.t.
  1. had geprogrammeerd
  2. had geprogrammeerd
  3. had geprogrammeerd
  4. hadden geprogrammeerd
  5. hadden geprogrammeerd
  6. hadden geprogrammeerd
o.t.t.t.
  1. zal programmeren
  2. zult programmeren
  3. zal programmeren
  4. zullen programmeren
  5. zullen programmeren
  6. zullen programmeren
o.v.t.t.
  1. zou programmeren
  2. zou programmeren
  3. zou programmeren
  4. zouden programmeren
  5. zouden programmeren
  6. zouden programmeren
en verder
  1. ben geprogrammeerd
  2. bent geprogrammeerd
  3. is geprogrammeerd
  4. zijn geprogrammeerd
  5. zijn geprogrammeerd
  6. zijn geprogrammeerd
diversen
  1. programmeer!
  2. programmeert!
  3. geprogrammeerd
  4. programmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor programmeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
programmera programmeren

Wiktionary: programmeren

programmeren
verb
  1. het schrijven van computerporgramma

Cross Translation:
FromToVia
programmeren programmera; mjukvaruutveckla; utveckla mjukvara program — enter a program or other instructions into a computer
programmeren programmering programming — activity of writing a computer program