Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. pruimen:
  2. pruim:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pruimen (Nederlands) in het Zweeds

pruimen:

pruimen werkwoord (pruim, pruimt, pruimde, pruimden, gepruimd)

  1. pruimen
    tugga tobak
    • tugga tobak werkwoord (tuggar tobak, tuggade tobak, tuggat tobak)

Conjugations for pruimen:

o.t.t.
  1. pruim
  2. pruimt
  3. pruimt
  4. pruimen
  5. pruimen
  6. pruimen
o.v.t.
  1. pruimde
  2. pruimde
  3. pruimde
  4. pruimden
  5. pruimden
  6. pruimden
v.t.t.
  1. heb gepruimd
  2. hebt gepruimd
  3. heeft gepruimd
  4. hebben gepruimd
  5. hebben gepruimd
  6. hebben gepruimd
v.v.t.
  1. had gepruimd
  2. had gepruimd
  3. had gepruimd
  4. hadden gepruimd
  5. hadden gepruimd
  6. hadden gepruimd
o.t.t.t.
  1. zal pruimen
  2. zult pruimen
  3. zal pruimen
  4. zullen pruimen
  5. zullen pruimen
  6. zullen pruimen
o.v.t.t.
  1. zou pruimen
  2. zou pruimen
  3. zou pruimen
  4. zouden pruimen
  5. zouden pruimen
  6. zouden pruimen
diversen
  1. pruim!
  2. pruimt!
  3. gepruimd
  4. pruimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pruimen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tugga tobak pruimen kauwen

Verwante woorden van "pruimen":


pruim:

pruim [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pruim
    katrinplommon; sviskon

Vertaal Matrix voor pruim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
katrinplommon pruim
sviskon pruim

Verwante woorden van "pruim":


Verwante definities voor "pruim":

  1. ronde, ovale vrucht die rood, paars of geel is1
    • deze jam is van pruimen gemaakt1

Wiktionary: pruim

pruim
noun
  1. vrucht van de pruimenboom

Cross Translation:
FromToVia
pruim plommon plum — the fruit
pruim plommon prune — Fruit