Nederlands
Uitgebreide vertaling voor rafelen (Nederlands) in het Zweeds
rafelen:
-
rafelen
Conjugations for rafelen:
o.t.t.
- rafel
- rafelt
- rafelt
- rafelen
- rafelen
- rafelen
o.v.t.
- rafelde
- rafelde
- rafelde
- rafelden
- rafelden
- rafelden
v.t.t.
- ben gerafeld
- bent gerafeld
- is gerafeld
- zijn gerafeld
- zijn gerafeld
- zijn gerafeld
v.v.t.
- was gerafeld
- was gerafeld
- was gerafeld
- waren gerafeld
- waren gerafeld
- waren gerafeld
o.t.t.t.
- zal rafelen
- zult rafelen
- zal rafelen
- zullen rafelen
- zullen rafelen
- zullen rafelen
o.v.t.t.
- zou rafelen
- zou rafelen
- zou rafelen
- zouden rafelen
- zouden rafelen
- zouden rafelen
diversen
- rafel!
- rafelt!
- gerafeld
- rafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rafelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slita ut | slijting; vlasoogst | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fransa sig | rafelen | |
nöta | rafelen | |
slita ut | rafelen | afmatten; afslijten door erop te zitten; afzitten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien |
Verwante woorden van "rafelen":
rafelen vorm van rafel:
Vertaal Matrix voor rafel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
yrning | rafel |
Verwante woorden van "rafel":
Computer vertaling door derden: